Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
20 december 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 24 december 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1986, was in hoger beroep niet verschenen, wat leidde tot een aanhoudingsverzoek van zijn gemachtigde raadsman. Dit verzoek werd door het hof afgewezen op basis van een belangenafweging. De raadsman stelde dat hij niet op de hoogte was van de zitting en dat de verdachte mogelijk niet op de hoogte was van de zitting. De Hoge Raad heeft de bewijsklacht met betrekking tot de diefstal d.m.v. braak beoordeeld, waarbij de relevante artikelen 311.1.5 en 310 van het Wetboek van Strafrecht in acht zijn genomen. De advocaat-generaal, P.C. Vegter, concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.