ECLI:NL:HR:2022:1908

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
21/02081
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof wegens grondslagverlating in een alcoholgerelateerde verkeerszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het besturen van een motorrijtuig onder invloed van alcohol, waarbij het alcoholgehalte in haar bloed hoger zou zijn dan de wettelijke grens van 0,5 milligram per milliliter bloed. Het hof had vastgesteld dat het alcoholgehalte bij een onderzoek hoger was dan deze grens, maar had de uitslag van het bloedonderzoek uitgesloten als wettig bewijsmiddel. Dit gebeurde omdat het bloedmonster niet tijdig was bezorgd bij het laboratorium, wat in strijd was met de wettelijke vereisten.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof de grondslag van de tenlastelegging had verlaten door de uitslag van het bloedonderzoek uit te sluiten. Voor een bewezenverklaring van de tenlastelegging, die was gebaseerd op artikel 8.2.b van de Wegenverkeerswet 1994, was het noodzakelijk dat het bloedonderzoek aantoonde dat het alcoholgehalte de wettelijke grens overschreed. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele waarborgen bij het afnemen en verwerken van bloedmonsters in alcoholgerelateerde verkeerszaken. De Hoge Raad bevestigde dat de uitsluiting van het bloedonderzoek niet alleen de bewijsvoering beïnvloedde, maar ook de rechtsgrond voor de tenlastelegging ondermijnde. Dit arrest heeft implicaties voor toekomstige zaken waarin de geldigheid van bewijsmiddelen ter discussie staat.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02081
Datum20 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 mei 2021, nummer 20-002193-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.C. Geijtenbeek, advocaat te Goes, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

2.1
De cassatiemiddelen klagen dat het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten doordat het een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de daarin voorkomende woorden “bij een onderzoek”. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
“zij op of omstreeks 22 oktober 2019 te Schouwen-Duiveland als bestuurster van een motorrijtuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,88 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.”
2.2.2
Daarvan is bewezenverklaard dat:
“zij op 22 oktober 2019 te Schouwen-Duiveland als bestuurster van een motorrijtuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.”
2.2.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen PL2000-2019253437-1 blad 3 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van de verbalisanten:
Op dinsdag 22 oktober 2019 om 16:26 uur zagen wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , dat de hierna genoemde persoon als bestuurder van een voertuig (personenauto), reed op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Zeelandbrug, Zierikzee, binnen de gemeente Schouwen-Duiveland.
Omstanders hadden de politie geattendeerd op het slingerende rijgedrag van [verdachte] . Toen wij [verdachte] zagen rijden, slingerde zij inderdaad. Zij remde ook op momenten wanneer dit totaal niet nodig was. Terwijl de weg voor haar vrij was remde zij uit het niets.
Met medewerking van de bestuurder heb ik, [verbalisant 1] , haar dit voorlopig ademonderzoek afgenomen met behulp van een door de Minister aangewezen ademtestapparaat.
Als resultaat van deze test zag ik, [verbalisant 1] , dat het ademtestapparaat een alcoholindicatie aangaf van: G/F.
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte PL2000-2019253437-2 blad 2 van het politiedossier, voor zover inhoudende:
V verdachte
P1 verhoorder [verbalisant 1]
P2 verhoorder [verbalisant 2]
P1: Hoeveel alcohol heeft u de afgelopen 24 uur gebruikt?
V : Gisteravond 3 blikjes Grolsch bier van 33 cl. Vandaag rond 14.00 uur twee Gin Tonic 4% alcohol van 33 cl.
3. Een proces-verbaal van de openbare zitting van de politierechter op 30 september 2020, rechtbank Zeeland-West Brabant, zittingsplaats Middelburg parketnummer 02-269026-19, voor zover inhoudende:
Verdachte verklaart:
De tenlastelegging klopt. Ik heb met teveel alcoholhoudende drank gereden in de auto.
4. De ter terechtzitting van heden afgelegde verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende:
Verdachte verklaart:
Het klopt dat ik het feit heb bekend bij de politie en bij de eerste rechter. Ik had de dag voorafgaand aan de ten laste gelegde datum 3 biertjes gedronken en op de dag zelf 2 Gin Tonics gedronken. Ik wist dat dit mijn rijvaardigheid doet verslechteren.
Ik weet dat ik fout ben geweest.”
2.2.4
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof weegt mee dat het een feit van algemene bekendheid is dat teveel inwendig gebruik van alcoholhoudende drank de rijvaardigheid van een bestuurder van een motorvoertuig dusdanig kan beïnvloeden dat daardoor slingerend wordt gereden. Naar eigen zeggen wist verdachte ook dat een dergelijk gebruik de rijvaardigheid kan verminderen.
De uitslag van het bloedonderzoek wordt door het hof uitgesloten als wettig bewijsmiddel nu het afgenomen bloedmonster op 21 oktober 2019 is verzonden en eerst op 21 november 2019 is ontvangen door het laboratorium, waardoor de waarborg ingevolge artikel 13 lid 1 onder d van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen, dat het bloedmonster zo spoedig mogelijk moet worden bezorgd bij het onderzoekend laboratorium, is geschonden, zoals ook door de verdediging terecht is gesteld.
Ondanks de uitsluiting van de uitslag van het bloedonderzoek acht het hof op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen (met name het slingerend rijden, het remmen op momenten wanneer dit totaal niet nodig was, de uitslag van het voorlopig ademonderzoek en de verklaring van de verdachte) wettig en overtuigend bewezen dat het alcoholgehalte van het bloed hoger dan 0,5 milligram moet zijn geweest.
De overige verweren met betrekking tot de procedure en de betrouwbaarheid van het bloedonderzoek behoeven geen bespreking, nu om de hiervoor gemelde reden de uitslag van dat bloedonderzoek wordt uitgesloten als wettig bewijsmiddel.”
2.2.5
Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994).
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 8 lid 2, aanhef en onder b, WVW 1994. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden “bij een onderzoek” zijn gebruikt in de betekenis die deze woorden hebben in die bepaling.
2.3.2
Artikel 8 lid 2, aanhef en onder b, WVW 1994 luidt:
“Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
(...)
b. het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.”
2.4
Tenlastegelegd is dat de verdachte een motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van haar bloed “bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2, aanhef en onder b, WVW 1994” hoger bleek te zijn dan een halve milligram alcohol per milliliter bloed. Het hof is tot een bewezenverklaring gekomen maar heeft de verdachte vrijgesproken van het onderdeel “als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994” nu het hof de uitslag van het verrichte bloedonderzoek heeft uitgesloten als wettig bewijsmiddel.
Aldus heeft het hof de grondslag van de tenlastelegging verlaten, nu voor de bewezenverklaring van een op artikel 8 lid 2, aanhef en onder b, WVW 1994 toegesneden tenlastelegging is vereist dat uit een onderzoek van het bloed als bedoeld in die bepaling blijkt van de overschrijding van het daar bedoelde maximum.
2.5
De cassatiemiddelen slagen.

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2022.