Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
20 december 2022.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 14 maart 2022 is gewezen. De verdachte, geboren in 1981, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat van de verdachte, J. van Beest, heeft een schriftuur ingediend die aan het arrest is gehecht. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en de procureur-generaal heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen. Na beoordeling is de Hoge Raad tot de conclusie gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 20 december 2022, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering. De beslissing is uitgesproken ter openbare terechtzitting.