Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
20 december 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 februari 2021. De verdachte, geboren in 1993, was aangeklaagd voor meermalen gepleegde bedreiging, zoals vastgelegd in artikel 285.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging voerde aan dat de feiten niet aan de verdachte konden worden toegerekend vanwege een psychische stoornis. De raadsman van de verdachte, R.T. Poort, stelde in zijn pleitnota dat de verdachte lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type en andere stoornissen, en verzocht om ontslag van alle rechtsvervolging.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof in hoger beroep niet had beslist op het verweer van de verdediging, wat in strijd is met de artikelen 358 en 359 van het Wetboek van Strafvordering. Dit gebrek aan een gemotiveerde beslissing op het verweer leidde tot de conclusie dat het cassatiemiddel gegrond was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en gemotiveerde beslissing door de rechter op verweren die door de verdediging worden ingediend, vooral in zaken waarin psychische aandoeningen een rol spelen. De Hoge Raad heeft hiermee de rechtsbescherming van de verdachte versterkt door te eisen dat de rechter expliciet ingaat op relevante verweren.