Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
20 december 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die voortvloeit uit hennepteelt. De betrokkene, geboren in 1971, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarin hij zich beklaagde over de overschrijding van de redelijke termijn in de eerste aanleg. De raadsvrouw van de betrokkene, J.S. Nan, heeft in haar pleitnota betoogd dat de behandeling van de ontnemingsvordering niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, en dat dit een vermindering van de opgelegde betalingsverplichting rechtvaardigt.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet had beslist op het beroep van de raadsvrouw over de overschrijding van de redelijke termijn. Dit was een tekortkoming, aangezien de raadsvrouw had aangevoerd dat de feiten al dateren van 2013 en dat de ontnemingsvordering pas in 2017 werd behandeld. De Hoge Raad concludeerde dat het hof een gemotiveerde beslissing had moeten nemen over deze overschrijding. Aangezien dit niet was gebeurd, was het cassatiemiddel terecht voorgesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan door de opgelegde betalingsverplichting van € 4.725 te verminderen met € 225, waardoor het te betalen bedrag nu € 4.500 bedraagt. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, waarmee de uitspraak van het hof gedeeltelijk werd vernietigd.