ECLI:NL:HR:2022:1894

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
21/04293
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming en overschrijding redelijke termijn in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die voortvloeit uit hennepteelt. De betrokkene, geboren in 1971, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarin hij zich beklaagde over de overschrijding van de redelijke termijn in de eerste aanleg. De raadsvrouw van de betrokkene, J.S. Nan, heeft in haar pleitnota betoogd dat de behandeling van de ontnemingsvordering niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, en dat dit een vermindering van de opgelegde betalingsverplichting rechtvaardigt.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet had beslist op het beroep van de raadsvrouw over de overschrijding van de redelijke termijn. Dit was een tekortkoming, aangezien de raadsvrouw had aangevoerd dat de feiten al dateren van 2013 en dat de ontnemingsvordering pas in 2017 werd behandeld. De Hoge Raad concludeerde dat het hof een gemotiveerde beslissing had moeten nemen over deze overschrijding. Aangezien dit niet was gebeurd, was het cassatiemiddel terecht voorgesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan door de opgelegde betalingsverplichting van € 4.725 te verminderen met € 225, waardoor het te betalen bedrag nu € 4.500 bedraagt. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, waarmee de uitspraak van het hof gedeeltelijk werd vernietigd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04293 P
Datum20 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 6 oktober 2021, nummer 22-003297-17, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze hebben J.S. Nan en N. Gonzalez Bos, beiden advocaat te ’s–Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde betalingsverplichting, tot het verminderen van de opgelegde betalingsverplichting in de mate die Uw Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof niet heeft beslist op het beroep op overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg dat namens de betrokkene is gedaan.
2.2.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 augustus 2021 heeft de raadsvrouw van de betrokkene daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Overschrijding redelijke termijn
De feiten dateren van 2013.
Cliënt is gedagvaard op 24 april 2015. De ontnemingsvordering is eerst behandeld op 3 juli 2017. Cliënt stond voor de eerste maal in hoger beroep terecht op 31 augustus 2018.
Als uitgangspunt geldt dat op een ontnemingsvordering binnen twee jaar na de aanvang van de redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Volgens vaste jurisprudentie dient bij een overschrijding van de redelijke termijn een vermindering van het verkregen wederrechtelijk voordeel plaats te vinden. De rechtbank heeft deze korting niet toegepast. Gelet op de lange duur van de behandeling in het hoger beroep is ook een vermindering wegens de overschrijding van de redelijke termijn aan de orde.”
2.2.2
De uitspraak van het hof houdt onder meer in:
“In het kader van de vaststelling van de betalingsverplichting overweegt het hof dat behandeling van de ontnemingsvordering in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden heeft plaatsgevonden.
De einduitspraak in hoger beroep volgt op 6 oktober 2021, zijnde meer dan 4 jaar nadat op 25 juli 2017 hoger beroep is ingesteld, terwijl deze overschrijding niet in overwegende mate aan de verdediging kan worden toegeschreven.
De overschrijding van de redelijke termijn zal het hof compenseren door de betalingsverplichting te verminderen met € 275.”
2.3
Gelet op wat de raadsvrouw heeft aangevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, had het hof hierover een gemotiveerde beslissing moeten nemen. Omdat zo’n beslissing in de uitspraak van het hof ontbreekt, is het cassatiemiddel terecht voorgesteld.
2.4
De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen door de opgelegde betalingsverplichting van € 4.725 te verminderen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 4.500 bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2022.