ECLI:NL:HR:2022:1889
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam over douanerechten
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 29 september 2020. Deze uitspraak betreft de hoger beroepen van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland, die betrekking hadden op uitnodigingen tot betaling van douanerechten. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad concludeert dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het is niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 16 december 2022.