ECLI:NL:HR:2022:1854

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
21/01438
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bewezenverklaring van medeplegen van diefstal van een kinderjas uit een winkel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van diefstal van een kinderjas uit een winkel in Velp op 12 december 2017. De bewezenverklaring van het hof, dat de verdachte 'in vereniging' met een ander de jas had weggenomen met het oogmerk zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, werd door de Hoge Raad niet voldoende onderbouwd geacht. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering van het hof niet zonder meer kon leiden tot de conclusie dat de verdachte daadwerkelijk de jas had weggenomen in samenwerking met een ander. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

De zaak begon met een aangifte van winkeldiefstal door de eigenaresse van de winkel, die verklaarde dat twee dames, waaronder de verdachte, in haar winkel waren en dat een groene winterjas was verdwenen. De beelden van de beveiligingscamera's toonden de verdachte met de jas, maar het hof kon niet met zekerheid vaststellen dat de verdachte de jas daadwerkelijk had weggenomen en niet aan de andere vrouw had overgedragen. De Hoge Raad concludeerde dat de motivering van het hof onvoldoende was om de bewezenverklaring te rechtvaardigen, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak en de terugverwijzing naar het hof voor een nieuwe beoordeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01438
Datum13 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 maart 2021, nummer 21-004216-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van ‘t Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij op of omstreeks 12 december 2017 te Velp, gemeente Rheden tezamen en in vereniging met een ander een jas, in elk geval enig goed, die toebehoorde aan [aangeefster] (eigenaresse van [A] ), heeft weggenomen met het oogmerk om hem zich wederrechtelijk toe te eigenen.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal aangifte, nummer PL0600-2017574870-1, inclusief de als bijlage bijgevoegde Bijlage goederen (pagina’s 7 tot en met 10), in de wettelijke vorm opgemaakt op 15 december 2017 door [verbalisant] , BOA van politie, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [aangeefster] :
Ik doe aangifte van winkeldiefstal gepleegd op 12 december 2017 te Velp, gemeente Rheden. Op 12 december 2017 was ik in mijn kinderkleding winkel [A] . Er kwamen twee dames binnen. Deze dames komen wel vaker bij mij in de winkel. Beide dames zijn blond de ene vrouw heeft een bril op haar hoofd en de andere is vrij stevig van postuur. Het viel mij ineens op dat er een groene winterjas weg was.
De beelden uit mijn winkel sta ik vrijwillig af voor het onderzoek.
Hierbij werden de goederen, zoals genoemd op de bijlage goederen, weggenomen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Bijlage goederen
Object: Kleding (Jas)
Kleur: Groen
2. Het proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0600-2017574870-2 (pagina’s 5 en 6), in de wettelijke vorm opgemaakt op 20 december 2017 door [verbalisant] , BOA van politie, inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van voornoemde verbalisant:
Beelden behorend bij aangifte 2017574870 uitgekeken.
Ik zag op de beelden van “frame 1-broek” dat er op 12 december 2017 een vrouw met een stevig postuur, blond haar in de winkel loopt. De vrouw heeft het haar met een zwarte haarklem achter op haar hoofd vast. Parketnummer 21 -004216-19 2
Frame 2a-jas:
Ik zie een vrouw met blond los haar en een bril boven op haar hoofd in beeld van de camera komen. Ik zie dat de vrouw naar een rek met kinderjassen loopt. Ik zie dat de vrouw een groene jas uit het rek pakt.
Frame 2b-jas:
Ik zie dat de vrouw naar de jas kijkt en de jas mee neemt de winkel in.
Frame 2c-jas:
Dit is een andere camera dan 2b. De vrouw met de bril komt met de jas in haar handen in beeld en loopt van de camera af richting de andere vrouw op de eerdere beelden. De vrouw loopt met haar rug naar de camera. De vrouw loopt naar de andere vrouw. De andere vrouw staat achter een kleding rek. Het lijkt of de vrouw met de bril de jas aan de andere vrouw achter het rek geeft. De vrouw met de bril schuift met beide handen de kleding op het rek opzij om de kleding te bekijken. Ik zie dat de handen van de vrouw leeg zijn en dat ze geen jas meer vast heeft.
3. De eigen waarneming van het hof bij het bekijken van de in het onder 2 genoemde proces-verbaal beschreven, in het dossier gevoegde, beelden. Het hof neemt waar dat verdachte een groene winterjas pakt, daarmee naar een andere blonde vrouw loopt, even bij deze vrouw blijft staan (met haar rug naar de camera) en vervolgens niets meer in haar handen heeft. Het hof neemt waar dat verdachte zich pas daarna, dus wanneer zij de jas al niet meer in haar handen heeft, draait in de richting van het kledingrek.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 12 maart 2021, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik was in de winkel en heb het jasje in mijn handen gehad. Dat was bij [A] in Velp.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Uit de aangifte blijkt dat verdachte samen met een andere blonde vrouw bij [A] binnenkwam en dat er bij [A] een groene winterjas werd gestolen. Op de beelden is te zien dat verdachte een groene winterjas pakt, dat zij daarmee naar de andere blonde vrouw loopt, dat zij even bij de andere blonde vrouw blijft staan (met haar rug naar de camera) en dat zij daarna niets meer in haar handen heeft. Pas daarna, dus terwijl zij de jas al niet meer in haar handen heeft, draait verdachte zich in de richting van het rek. Naar het oordeel van het hof kan uit deze beelden enkel worden afgeleid dat verdachte de jas aan de andere blonde dame heeft afgegeven.”
2.3
De bewezenverklaring houdt onder meer in dat de verdachte “in vereniging” met een ander een jas heeft weggenomen met het oogmerk zich deze wederrechtelijk toe te eigenen. Deze bewezenverklaring kan echter niet zonder meer worden afgeleid uit de bewijsvoering van het hof. De uitspraak van het hof is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2022.