Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
13 december 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1986, was beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, waarbij hij op 9 mei 2019 in een parkeerkelder met een groot mes de benadeelde partij bedreigde. De verdachte ontkende dat hij het mes tegen de keel van de benadeelde had gehouden, maar het hof oordeelde dat hij het feit had bekend. De advocaat-generaal concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof voldoende bewijs had geleverd, ondanks de ontkenning van de verdachte. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat het hof niet alleen de bewijsmiddelen had opgesomd, maar ook de redengevende inhoud daarvan had opgenomen, waardoor de bewijsvoering voldeed aan de eisen van artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak van het hof werd bevestigd, en de Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak.