ECLI:NL:HR:2022:1852

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
20/04373
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bedreiging met een mes en bewijsvoering in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1986, was beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, waarbij hij op 9 mei 2019 in een parkeerkelder met een groot mes de benadeelde partij bedreigde. De verdachte ontkende dat hij het mes tegen de keel van de benadeelde had gehouden, maar het hof oordeelde dat hij het feit had bekend. De advocaat-generaal concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof voldoende bewijs had geleverd, ondanks de ontkenning van de verdachte. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat het hof niet alleen de bewijsmiddelen had opgesomd, maar ook de redengevende inhoud daarvan had opgenomen, waardoor de bewijsvoering voldeed aan de eisen van artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak van het hof werd bevestigd, en de Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/04373
Datum13 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2020, nummer 21-001794-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [benadeelde] heeft G.I. Roos, advocaat te Almere, een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft “bekend” als bedoeld in artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en dat het daarom heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Daartoe wordt aangevoerd dat de verdachte heeft ontkend dat hij het mes tegen de keel van [benadeelde] heeft gehouden.
2.2.1
Aan de verdachte is onder meer tenlastegelegd dat:
“1.
hij op of omstreeks 9 mei 2019 te [plaats] [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door,
- met een (groot) mes op die [benadeelde] af te lopen en/of
- die [benadeelde] (bij zijn trui) vast te pakken en/of vast te houden en/of
- (vervolgens) voornoemd mes tegen de keel en/of hals van die [benadeelde] te houden en/of
- (daarbij) tegen die [benadeelde] te zeggen/roepen: “ik maak je dood, ik maak je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2. primair
hij op of omstreeks 9 mei 2019 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven,
- (meermalen) met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde] en/of
- voornoemd mes tegen de keel en/of hals van die [benadeelde] heeft gehouden en/of
- (daarbij) tegen die [benadeelde] heeft gezegd/geroepen: “Ik maak je dood, ik maak je dood”,
terwijl de uitvoering van dal voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. subsidiair
hij op of omstreeks 9 mei 2019 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- (meermalen) met een (groot) mes heeft gestoken in de hand(en) van die [benadeelde] en/of
- (meermalen) met voornoemd mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;.”
2.2.2
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“Hij op 9 mei 2019 te [plaats] [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een groot mes op die [benadeelde] af te lopen en die [benadeelde] vast te pakken en vast te houden en vervolgens voornoemd mes tegen de keel van die [benadeelde] te houden en daarbij tegen die [benadeelde] te zeggen/roepen: “ik maak je dood, ik maak je dood”.”
Van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde is de verdachte vrijgesproken.
2.2.3
De bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde steunt op de volgende in het arrest opgenomen bewijsvoering:
“Ten aanzien van de onder 1 (...) tenlastegelegde feiten is het hof van oordeel dat deze door verdachte zijn begaan. Verdachte heeft de onder 1 (...) tenlastegelegde feiten bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. Het hof volstaat derhalve onder deze omstandigheden met een opsomming van de relevante bewijsmiddelen:
Bewezenverklaring feit 1:
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof te Leeuwarden d.d. 1 december 2020, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van verdachte [verdachte] ;
- Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde] , opgenomen op pagina’s 1001 en 1002 van het voornoemde politie proces-verbaal.
- Het proces-verbaal van verhoor van getuigen d.d. 29 augustus 2019, opgemaakt door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Midden-Nederland, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde] , opgenomen op pagina 2;
- Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige] , opgenomen op pagina’s 1022 en 1023 van het voornoemde politie proces-verbaal.
- Het proces-verbaal van verhoor van getuigen d.d. 29 augustus 2019, opgemaakt door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Midden-Nederland, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige] , opgenomen op pagina 2.
- Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , opgenomen op pagina 1048 van het voornoemde politie proces-verbaal.”
2.2.4
Met betrekking tot het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde houdt het arrest onder meer het volgende in:
“Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende.
[benadeelde] heeft op 9 mei 2019 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal van aangifte, onder meer het volgende verklaard:
‘Op 9 mei 2019 bevond ik mij in de parkeerkelder van het appartementencomplex gelegen te [plaats] . Ineens zag ik [verdachte] op mij af komen stormen. Ik zag dat [verdachte] een groot mes in zijn handen vasthield. Ik zag dat het een fileermes betrof met een zwart handvat en lemmet van ongeveer dertig (30) centimeter lang en ongeveer een tot anderhalve centimeter (1,5) breed. Ik zagen voelde dat [verdachte] met kracht mij vastpakte bij mijn trui ter hoogte van mijn hals aan de rechterkant. Met zijn andere hand zette hij het grote mes schuin op de rechterzijde van mijn hals en nek. Ik voelde dat het mes heel scherp was. Ik was op dat moment heel erg bang dat hij mijn hals en keel zou doorsnijden. Ik hoorde [verdachte] namelijk roepen: "lk maak je dood, ik maak je dood". Ik was zo bang dat ik met mijn rechterhand het mes probeerde van mijn hals en keel af te halen. Hierbij gaf ik [verdachte] een harde druk met mijn beide handen om afstand te creëren.’
[benadeelde] heeft op 29 augustus 2019 bij de rechter-commissaris onder meer het volgende verklaard, zoals blijkt uit het van het verhoor opgemaakte proces-verbaal:
‘Hij [het hof begrijpt: verdachte] hield het mes met gebogen arm in zijn rechterhand ter hoogte van zijn hoofd met het lemmet naar boven. Hij werd alleen maar agressiever en had schuim op zijn bek staan. Ik probeerde met mijn rechterhand het mes weg te duwen. Ik heb hem weggedrukt, maar toen werd hij alleen maar gekker.’
[getuige] is op 9 mei 2019 als getuige gehoord en heeft onder meer het volgende verklaard, zoals blijkt uit het van het verhoor opgemaakte proces-verbaal:
‘Op 9 mei 2019 was ik in de kelder van het appartementencomplex te [plaats] . Ik was daar samen met [betrokkene 1] . Ik zag dat [verdachte] een mes vasthield in zijn rechterhand en dat hij op [betrokkene 1] en mij afliep. Ik zag vervolgens dat [verdachte] mij voorbijliep en recht op [betrokkene 1] afliep. Ik zag dat [verdachte] met zijn linkerhand [betrokkene 1] op borsthoogte vastpakte en het mes met zijn rechterhand naar de keel van [betrokkene 1] bewoog. Ik zag dat [verdachte] het mes tegen de keel van [betrokkene 1] aanhield.’
[getuige] heeft op 29 augustus 2019 bij de rechter-commissaris onder meer het volgende verklaard, zoals blijkt uit het van het verhoor opgemaakte proces-verbaal:
‘Hij had een mes in zijn hand. Ik heb gezegd dat hij dat mes in zijn rechterhand had, maar volgens mij was dat van mij uit gezien en was het dus zijn linkerhand. Ik weet namelijk dat hij met zijn rechterhand [betrokkene 1] bij zijn T-shirt pakte ter hoogte van zijn borst. Met zijn linkerhand zette hij gelijk het mes op de keel van [betrokkene 1] . Ik heb dat gezien. Zij stonden een meter of anderhalf van mij vandaan. Toen begonnen ze tegen elkaar te schreeuwen en te schelden. Het leek wel of hij een waas voor zijn ogen had. Hij was heel eng. Het was niet de [verdachte] die ik kende.’
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in een proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage onder meer het volgende geverbaliseerd, zakelijk weergegeven:
‘De woning van verdachte werd betreden ter inbeslagname. In de oven in de keuken werd een mes aangetroffen (foto 6 t/m 10). Het betrof een mes met een totale lengte van ongeveer 30 centimeter, het lemmet mat ongeveer 16 centimeter. Tussen het heft en het lemmet zagen wij een stootplaat.’
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard: ‘Die bewuste ochtend las ik mailcorrespondentie door, van [benadeelde] naar mijn vader. Ik werd toen heel erg kwaad: Op dat moment heb ik in een opwelling of bevlieging de banden van de scooter van [benadeelde] willen leksteken. Ik was gefrustreerd en kwaad. Ook voelde ik mij machteloos. Met die woede ben ik naar beneden gelopen naar de parkeergarage. Toen ik de deur van de parkeergarage opende, had ik het mes in mijn linkerhand die ik langs mijn zij hield. [benadeelde] stond daar toen. Dat was enorm toevallig. Ik had [benadeelde] niet in de parkeergarage verwacht. Toch stapte ik op hem af. Ik liep met snelheid met het mes op hem af. Ik heb hem toen uitgescholden. Op het moment dat ik op [benadeelde] afliep, vertrok [getuige] met een boog om mij heen naar de uitgang van de parkeergarage. Halverwege passeerden wij elkaar. [benadeelde] draaide zich naar mij toe. Ik haalde het mes naar boven op schouderhoogte. Ik ben een kop groter. Het mes hield ik dus ter hoogte van zijn gezicht. Ik pakte met mijn rechterhand zijn kleding bij de borst vast. Ik pakte iets rechts van het midden. Ik draaide de trui om, zodat ik een goede grip kreeg en ik hield het mes voor zijn gezicht. Vervolgens zei ik: stop met het spelen van vieze spelletjes. Je moet mijn vader niet hierin betrekken, anders maak ik je dood. Hij was geschrokken en bang. Dat is heel normaal en goed. Op dat moment deed hij zijn handen in de lucht. Op het moment dat ik hem bij zijn trui pakte, bewoog hij licht naar achteren al lopend met zijn handen in de lucht.’
Uit de bovenstaande stukken blijkt dat verdachte op 9 mei 2019 in de parkeerkelder van het appartementencomplex aan de [a-straat 1] te [plaats] met een groot en scherp mes op aangever is afgelopen en hem heeft uitgescholden. Verdachte heeft aangever bij zijn trui vastgepakt en heeft hem vastgehouden. Verdachte heeft vervolgens het mes tegen de keel van aangever gehouden en hem daarbij bedreigd met de dood.”
2.2.5
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2020, zoals weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6, heeft de verdachte uitdrukkelijk ontkend dat hij het mes op de keel van [benadeelde] heeft geplaatst of gezet.
2.3
Artikel 359 lid 3 Sv luidt:
“De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.”
2.4
Uit wat hiervoor onder 2.2.5 is overwogen volgt dat het cassatiemiddel terecht klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft “bekend”. Dat hoeft echter in dit specifieke geval vanwege het ontbreken van een redelijk belang bij de klacht niet tot cassatie te leiden, omdat het hof, naast de hiervoor onder 2.2.3 weergegeven opgave van bewijsmiddelen, in zijn arrest - zoals hiervoor onder 2.2.4 weergegeven - ook de redengevende inhoud van die bewijsmiddelen heeft opgenomen. Daardoor voldoet de bewijsvoering aan de eis van artikel 359 lid 3, eerste volzin, Sv.
2.5
Het cassatiemiddel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2022.