Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
6 december 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1977. Het beroep was ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 oktober 2020. De verdachte had geen cassatiemiddelen ingediend, wat betekent dat er geen klachten waren geformuleerd door de advocaat namens de verdachte. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wet een termijn voorschrijft waarbinnen een advocaat de schriftuur met cassatiemiddelen moet indienen. Aangezien deze verplichting niet is nageleefd, kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen. De Hoge Raad heeft daarom het beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.