Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
6 december 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 mei 2021. De verdachte, geboren in 1995, was in hoger beroep veroordeeld voor mishandeling van zijn levensgezel en bedreiging met een vuurwapen. De advocaat van de verdachte, M.J. Lamers, heeft een cassatiemiddel ingediend, waarin hij de Hoge Raad verzocht om de uitspraak van het hof te vernietigen. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep verworpen, waarmee de eerdere veroordeling van de verdachte in stand blijft.
Deze uitspraak is van belang voor de rechtsontwikkeling, vooral in zaken die betrekking hebben op bewijsminimum en de beoordeling van verklaringen van slachtoffers in relatie tot ander bewijsmateriaal. De zaak illustreert ook de rol van de Hoge Raad in het cassatieproces, waarbij de focus ligt op de juridische vraagstukken en niet op de feiten van de zaak.