ECLI:NL:HR:2022:1729

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
21/02261
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belaging, voorhanden hebben van een ploertendoder en aanwezig hebben van heroïne met betrekking tot motivering van dadelijke uitvoerbaarheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging, het voorhanden hebben van een ploertendoder en het aanwezig hebben van heroïne. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldeed aan de motiveringsverplichting voor de dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door dreigende berichten te sturen en zich in de nabijheid van het slachtoffer te bevinden, ondanks een eerder opgelegd contact- en locatieverbod. Het hof had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar het hof had de straf bevestigd, met uitzondering van de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden. De Hoge Raad vernietigde het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid, omdat niet voldoende was gemotiveerd dat de feiten gericht waren tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat er ernstig rekening mee moest worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zou begaan. De Hoge Raad deed de zaak zelf af en verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02261
Datum20 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 18 mei 2021, nummer 23-002537-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.M. Lintz, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van het bevel dat de in de bestreden uitspraak vermelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof toepassing heeft gegeven aan artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en heeft bevolen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“1.
in de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 maart 2020 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, die van [benadeelde] , door op meerdere data en tijdstippen in voormelde periode telkens e-mailberichten en sms-berichten en WhatsApp-berichten met onder meer seksueel getinte en dreigende teksten te sturen naar [benadeelde] en zich in de omgeving en straat waar [benadeelde] woonachtig is op te houden met het oogmerk [benadeelde] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen, terwijl verdachte wist dat hij bij dadelijk uitvoerbaar vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 19 juni 2019 was veroordeeld tot een contact- en locatieverbod met [benadeelde] ;
2.
op 19 oktober 2019 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder 3, van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
4.
op 31 maart 2020 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,38 gram van een materiaal bevattende heroïne.”
2.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank - waarbij de verdachte is veroordeeld wegens 1. belaging, 2. handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de Wet wapens en munitie en 4. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod - bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing over de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren met bijzondere voorwaarden als in zijn uitspraak omschreven. De uitspraak van het hof houdt daarover het volgende in:
“Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
1. zich meldt bij Reclassering [A] op het adres [a-straat 1] , [plaats] . Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. actief deelneemt aan de gedragsinterventie Leefstijl 24/7 of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De verdachte houdt zich daarbij aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3. zich laat behandelen door [A] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
4. zich onthoudt van elk contact - direct of indirect - met [benadeelde] en haar kinderen;
5. zich gedurende de proeftijd niet binnen een straal van 1 (één) kilometer rondom de woning van [benadeelde] op het adres [b-straat 1] te [plaats] , bevindt. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
6. meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak hij wordt gecontroleerd. Dit alles wordt uitgevoerd en geïndiceerd door de toezichthouder.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
“Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van negen maanden schuldig gemaakt aan het belagen van [benadeelde] door op verschillende manieren contact met haar te zoeken. De verdachte is ook meermalen in de buurt van haar woning geweest. Hij heeft daarbij gehandeld uit zijn eigen behoefte om haar te spreken en te zien. Het hof rekent het hem in ernstige mate aan dat hij de eerder uitdrukkelijk aangegeven grenzen van [benadeelde] niet heeft gerespecteerd en dat hij is doorgegaan met zijn storende gedrag. Uit de verklaringen die [benadeelde] tegenover de politie heeft afgelegd en uit haar slachtofferverklaring blijkt de grote impact die het gedrag van de verdachte op haar leven heeft gehad. Hoe langer de belaging voortduurde, hoe meer haar leven op een zeer negatieve manier werd beïnvloed. Zij kreeg het gevoel dat niets werkte en zij nooit van de verdachte verlost zou raken. Ook was zij bang voor mogelijke vervolgstappen vanwege de onberekenbaarheid die uitging van de verdachte en zijn agressieve opstelling. Dit heeft haar angstig en alert gemaakt. Het kostte haar moeite om normaal te functioneren. De situatie heeft daarnaast grote invloed gehad op haar kinderen. Ook zij werden op straat geconfronteerd met de verdachte. De oudste dochter van [benadeelde] was zo angstig geworden, dat zij niet meer zonder haar moeder naar buiten durfde. Met zijn gedragingen heeft de verdachte een gezin voor langere tijd weten te verstoren.
De verdachte heeft daarnaast een ploertendoder voorhanden gehad. Ook heeft hij een zakje met heroïne bij zich gehad. Drugs zijn voor de gezondheid van de gebruikers daarvan schadelijke stoffen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf ligt het zwaartepunt bij de belaging gezien de aard en ernst van dat feit. Het hof betrekt daarbij in het bijzonder de frequentie van het zoeken van contact en de indringendheid, de intimiderende inhoud van de berichten en de gevolgen voor het persoonlijk leven van [benadeelde] . Om verdachte van de ernst van zijn gedrag te doordringen en ook ter vergelding van het leed dat hij [benadeelde] heeft aangedaan, vindt het hof een forse vrijheidsbenemende straf de enige passende en geboden straf.
Over de persoon van de verdachte is een Pro Justitia-rapportage van 5 augustus 2020 opgemaakt door psycholoog H.E.W. Koornstra. Daaruit volgt dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis en daarbij passend middelengebruik. Van deze stoornis was sprake ten tijde van de ten laste gelegde belaging. De psycholoog adviseert om het feit slechts in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte. Het recidiverisico wordt op gemiddeld tot hoog geschat en is afhankelijk van de mate waarin de verdachte opnieuw ontregeld kan raken. De verdachte is een sterk beschadigde man met een enorme behoefte aan externe structuur en ondersteuning. De borderline problematiek hindert hem sterk en hij is zelfstandig maar zeer beperkt in staat om zijn gedrag te reguleren. Passend bij zijn problematiek is dat hij maar heel beperkt in staat is om zich aan afspraken te houden en het overzicht voldoende te bewaren. Daarom wordt geadviseerd hem in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf aan te melden bij een forensische polikliniek voor een individueel traject gericht op het versterken van de coping en een zogeheten VERS (vaardigheden emotie regulatie stoornis) traject waarbij toegewerkt kan worden naar een emotiehanteringsplan. Dit ambulante traject zal ondersteund moeten worden door een strikt gestructureerd reclasseringscontact waarin erop moet worden toegezien dat de verdachte abstinent blijft van middelen en er duidelijk oog moet zijn voor de problematiek.
Het hof vindt - overeenkomstig de conclusies van de psycholoog - aannemelijk dat de verdachte door de geconstateerde borderline persoonlijkheidsproblematiek in enige mate werd beïnvloed in zijn gedragskeuzes. Het hof zal de bewezen verklaarde belaging daarom in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
Verder heeft het hof kennis genomen van een reclasseringsadvies van 10 augustus 2020, opgemaakt door [betrokkene 1] . Hieruit blijkt dat het middelen- en methadongebruik aanleiding zijn gebleken voor het delictgedrag. Het risico op recidive wordt gemiddeld geschat. De reclassering adviseert om de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, gedragsinterventie middelengebruik (Leefstijl 24/7), ambulante behandeling bij [A] , een contactverbod, een locatieverbod en meewerken aan middelencontrole.
Het hof heeft [betrokkene 2] , medewerker bij reclasseringsinstantie [A] , ter terechtzitting als deskundige gehoord. [betrokkene 2] heeft verklaard dat bij de verdachte een positieve ontwikkeling te zien is. Sinds zijn invrijheidstelling op 24 december 2020 heeft hij zich aan afspraken gehouden en geen contact meer gezocht met [benadeelde] . De tijd die de verdachte in detentie heeft doorgebracht, lijkt hem te hebben veranderd. De verdachte voert op structurele basis gesprekken met een psycholoog en een maatschappelijk werkster waardoor hij meer inzicht moet krijgen in zijn eigen gedrag. [betrokkene 2] heeft geadviseerd het behandeltraject door te laten lopen nu de verdachte daar veel baat bij heeft. [betrokkene 2] ziet, gelet op de positieve ontwikkeling die de verdachte doormaakt, geen meerwaarde in het handhaven van het elektronisch toezicht op het locatieverbod. Bovendien zorgt dit elektronisch toezicht voor veel (technische) problemen.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Het hof ziet het belang in van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Het hof zal daarom vijf maanden van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van drie jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarbij zal het hof bepalen dat het contactverbod ook geldt met betrekking tot de kinderen van [benadeelde] . Het locatieverbod zal gelden voor een straal van één kilometer rondom de woning van [benadeelde] .
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat toezicht op het locatieverbod in de vorm van elektronische controle geen meerwaarde meer heeft, zodat het hof van oplegging daarvan afziet.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Ondanks de positieve ontwikkeling bij de verdachte, houdt het hof er rekening mee dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Dit gezien de duur en intensiteit van de belaging, en het feit dat eerder ingrijpen door politie en justitie er niet toe hebben geleid dat de verdachte met zijn gedrag is gestopt. Verder speelt mee dat de verdachte naar alle waarschijnlijkheid geruime tijd behandeld zal moeten worden voor zijn persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek voordat hij zijn impulsen en emoties zo kan reguleren dat hij niet opnieuw vervalt in delictgedrag. Daarin ziet het hof reden om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht te gelasten.”
2.3
Artikel 14e Sr luidt:
“De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.”
2.4
Een rechterlijke uitspraak mag in de regel pas ten uitvoer worden gelegd nadat zij onherroepelijk is geworden. De in artikel 14e Sr voorziene uitzondering op deze regel over de dadelijke uitvoerbaarheid van de op grond van artikel 14c Sr gestelde bijzondere voorwaarden of het uit te oefenen toezicht kan voor de veroordeelde verstrekkende gevolgen hebben. Onder meer daarom zal de rechter in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid ervan blijk moeten geven dat aan de in artikel 14e Sr gestelde voorwaarden is voldaan. (Vgl. HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:537.)
2.5
De uitspraak van het hof voldoet niet aan deze motiveringsverplichting nu uit wat hiervoor onder 2.2 is weergegeven niet zonder meer volgt dat de bewezenverklaarde feiten waren gericht tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat er verder ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw zo’n feit zal begaan.
2.6
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen en het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid vernietigen. Anders dan in het cassatiemiddel wordt betoogd, bestaat geen aanleiding om de proeftijd te bekorten.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend ten aanzien van het bevel dat de in die uitspraak vermelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2022.