Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
29 november 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1974, betrokken was bij witwassen door verduisterde sieraden over te dragen en/of om te zetten. Het hof had het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 73.000 en een betalingsverplichting opgelegd voor dat bedrag. De betrokkene heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, C.W. Noorduyn, cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Daarnaast is er een tweede cassatiemiddel ingediend, dat betrekking heeft op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad heeft dit cassatiemiddel gegrond verklaard, maar heeft besloten dat dit niet tot cassatie hoeft te leiden. De redelijke termijn is overschreden, maar er zijn geen verdere rechtsgevolgen aan verbonden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en is de uitspraak van het hof in stand gebleven. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.