ECLI:NL:HR:2022:1678
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak van de Rechtbank Den Haag inzake belastingkwestie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X], tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Den Haag. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 17 december 2021, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 3 september 2021 werd behandeld. Belanghebbende, vertegenwoordigd door [A], heeft de Hoge Raad verzocht om de uitspraak van de Rechtbank te vernietigen. Het College van Burgemeester en Wethouders, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie ongegrond wordt verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 18 november 2022.