Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 november 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland werd behandeld. De Rechtbank Gelderland had zich uitgesproken over de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2012, alsook over een boetebeschikking en een beschikking inzake belastingrente, die waren gegeven op basis van artikel 20b, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.P. Flinterman, heeft zijn beroep in cassatie ingesteld na de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in stand blijft.