Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
15 november 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor belaging, waarbij hij in de periode van 2 september 2019 tot en met 21 oktober 2019 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster door haar veelvuldig bedreigende e-mailberichten te sturen en zich in de nabijheid van haar woning op te houden. Het hof had de verdachte een gevangenisstraf van vijf maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling.
De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de motivering van het hof beoordeeld met betrekking tot het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Hierdoor voldoet de uitspraak van het hof niet aan de motiveringsverplichting.
De Hoge Raad heeft het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het opleggen van bijzondere voorwaarden die dadelijk uitvoerbaar zijn, vooral in gevallen waar de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers in het geding is.