ECLI:NL:HR:2022:1652

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
21/00817
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden in strafzaak wegens belaging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor belaging, waarbij hij in de periode van 2 september 2019 tot en met 21 oktober 2019 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster door haar veelvuldig bedreigende e-mailberichten te sturen en zich in de nabijheid van haar woning op te houden. Het hof had de verdachte een gevangenisstraf van vijf maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling.

De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de motivering van het hof beoordeeld met betrekking tot het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Hierdoor voldoet de uitspraak van het hof niet aan de motiveringsverplichting.

De Hoge Raad heeft het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het opleggen van bijzondere voorwaarden die dadelijk uitvoerbaar zijn, vooral in gevallen waar de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers in het geding is.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/00817
Datum15 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 februari 2021, nummer 22-000842-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van het bevel dat de in de bestreden uitspraak vermelde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof toepassing heeft gegeven aan artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en heeft bevolen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 2 september 2019 tot en met 21 oktober 2019 te [plaats] , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door op verschillende data in voormelde periode (telkens)
- veelvuldig - al dan niet bedreigende - emailberichten te versturen en
- veelvuldig zich op te houden rondom en in de nabijheid van de woning, althans de verblijfplaats, van die [aangeefster] met het oogmerk die [aangeefster] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.”
2.2.2
Het hof heeft de verdachte wegens belaging veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met bijzondere voorwaarden als in zijn uitspraak omschreven. De uitspraak van het hof houdt daarover het volgende in:
“Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland te [a-straat 1] te [plaats] , zolang en frequent als de reclassering noodzakelijk vindt;
2. dat de veroordeelde zich onder ambulante behandeling zal stellen, door forensische polikliniek [A] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra de wachtlijst dit toelaat. Veroordeelde is reeds aangemeld voor behandeling en blijft in behandeling bij de huidige zorgverlener [B] tot hij kan starten bij [A] . De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
De behandeling richt zich op de psyche van veroordeelde. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
3. dat de veroordeelde zal verblijven in de instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de directeur van die instelling/reclassering verantwoord vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. dat het de veroordeelde verboden is gedurende de volledige proeftijd drugs te gebruiken en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
“De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim één maand schuldig gemaakt aan belaging, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Nadat aangeefster de relatie met verdachte had beëindigd, heeft verdachte meer dan 300 (e-mail)berichten aan aangeefster verstuurd. In die berichten uitte verdachte zijn frustratie over het beëindigen van de relatie. De berichten waren dwingend, beledigend en bedreigend van aard. Tevens heeft verdachte zich opgehouden nabij de woning waar aangeefster verbleef. Door aldus te handelen heeft hij herhaaldelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Feiten als het onderhavige worden door slachtoffers doorgaans bovendien als beangstigend en bedreigend ervaren.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 februari 2021.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 februari 2020.
Psycholoog [betrokkene 1] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 5 februari 2020.
Het hof heeft kennis genomen van beide rapporten.
Het hof is van oordeel dat alleen een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals na te melden, een passende en geboden reactie vormt. Het hof zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf na te noemen bijzondere voorwaarden verbinden.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, omdat het hof het feit hiervoor te ernstig vindt zeker gezien de manier waarop de verdachte aangeefster intensief heeft gestalkt. Ook wordt het de verdachte zwaar aangerekend dat hij meerdere keren bij de rechter-commissaris, de reclassering en psycholoog, heeft beloofd geen contact meer te zullen zoeken met aangeefster maar deze beloftes vervolgens telkens niet nakwam.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en een opname in een instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.”
2.3
Artikel 14e Sr luidt:
“De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.”
2.4
Een rechterlijke uitspraak mag in de regel pas ten uitvoer worden gelegd nadat zij onherroepelijk is geworden. De in artikel 14e Sr voorziene uitzondering op deze regel over de dadelijke uitvoerbaarheid van de op grond van artikel 14c Sr gestelde bijzondere voorwaarden of het uit te oefenen toezicht kan voor de veroordeelde verstrekkende gevolgen hebben. Onder meer daarom zal de rechter in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid ervan blijk moeten geven dat aan de in artikel 14e Sr gestelde voorwaarden is voldaan. (Vgl. HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:537.)
2.5
De uitspraak van het hof voldoet niet aan deze motiveringsverplichting nu uit wat hiervoor onder 2.2 is weergegeven niet zonder meer volgt dat het bewezenverklaarde feit was gericht tegen of gevaar veroorzaakte voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat er verder ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw zo’n feit zal begaan.
2.6
Het cassatiemiddel is in zoverre terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen en het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid vernietigen.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend ten aanzien van het bevel dat de in die uitspraak vermelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 november 2022.