In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van Trafigura c.s. tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een collectieve actie ten behoeve van slachtoffers van lozing van afval in Ivoorkust. De Hoge Raad heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld aan de hand van artikel 8 onder 1 van de Verordening Brussel I-bis. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten van Trafigura c.s. over het arrest van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. Dit betekent dat de Hoge Raad niet verder hoeft te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Stichting Victimes des Déchets Toxiques de Côte d'Ivoire heeft een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld, dat geen behandeling behoeft, nu het principale beroep niet tot vernietiging heeft geleid. De Hoge Raad heeft Trafigura c.s. veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. De uitspraak is gedaan door de vicepresident M.V. Polak en de raadsheren C.E. du Perron, H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock en A.E.B. ter Heide.