ECLI:NL:HR:2022:1646

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
20/02942
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over kwalificatie van milieudelicten en overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1959, was aangeklaagd voor het opzettelijk nalaten van handelingen met betrekking tot afvalstoffen, specifiek asbesthoudende golfplaten, in de gemeente Leudal. Het hof had de verdachte veroordeeld voor overtreding van artikel 10.1 van de Wet milieubeheer, maar had verzuimd te vermelden dat deze overtreding opzettelijk was begaan. De Hoge Raad heeft deze misslag gecorrigeerd en de kwalificatie verbeterd, maar heeft het beroep voor het overige verworpen.

De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen ten aanzien van de kwalificatie en de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM, was overschreden, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van negen maanden naar acht maanden en drie weken. De overige klachten van de verdachte werden door de Hoge Raad verworpen, omdat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een correcte kwalificatie van strafbare feiten en de noodzaak om de redelijke termijn in cassatieprocedures te respecteren. De beslissing van de Hoge Raad heeft gevolgen voor de strafmaat en de rechtszekerheid voor de verdachte.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02942
Datum15 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 september 2020, nummer 20-001482-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Een aanvulling op de schriftuur is pas bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen nadat de daartoe in de wet gestelde termijn was verlopen. De Hoge Raad zal daarom op deze aanvulling geen acht slaan.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de kwalificatie van het in de zaak met parketnummer 04/850429-12 onder 3 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging, tot verbetering van de kwalificatie van feit 3 in de zaak met parketnummer 04/850429-12 en tot vermindering van de duur van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf, met verwerping van het beroep voor het overige.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de kwalificatie van het in de zaak met parketnummer 04/850429-12 onder 3 bewezenverklaarde.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 04/850429-12 onder 3 bewezen verklaard dat hij:
“In de periode van 10 december 2011 tot en met 12 december 2011 in de gemeente Leudal, opzettelijk handelingen met betrekking tot afvalstoffen heeft nagelaten, terwijl hij wist dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan, en toen aldaar niet heeft voldaan aan de verplichting alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, immers heeft verdachte de asbesthoudende golfplaten en brokstukken daarvan, ontstaan door de sloop van het (asbesthoudende) dak van een loods aan de [a-straat] niet (voldoende) opgeruimd.”
2.2.2
Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als: “Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1 van de Wet milieubeheer”.
2.3
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 10.1 lid 1 Wet Milieubeheer:
“Een ieder die handelingen met betrekking tot afvalstoffen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, is verplicht alle maatregelen te nemen of na te laten die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.”
- Artikel 1a Wet economische delicten (hierna: WED):
“Economische delicten zijn eveneens:
1°. overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens: (...) de Wet milieubeheer, artikel 1.2, eerste lid, - voor zover aangeduid als strafbare feiten - , en de artikelen (...) 10.1 (...)”
- Artikel 2 lid 1 WED:
“De economische delicten, bedoeld in artikel 1, onder 1° en 2°, en artikel la, onder 1 ° en 2°, zijn misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan; voor zover deze economische delicten geen misdrijven zijn, zijn zij overtredingen.”
- Artikel 6 lid 1 WED (zoals dit luidde ten tijde van het begaan van het delict):
“1. Hij, die een economisch delict begaat, wordt gestraft:
1° in geval van misdrijf, voor zover het betreft een economisch delict, bedoeld in artikel 1, onder 1°, of in artikel 1a, onder 1°, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, taakstraf of geldboete van de vijfde categorie;
(...)
3° in geval van overtreding, voor zover het betreft een economisch delict bedoeld in artikel 1, onder 1°, of in artikel 1a, onder 1°, met hechtenis van ten hoogste een jaar, taakstraf of geldboete van de vierde categorie;
(...)”
2.4
Gelet op de bewezenverklaring heeft het hof kennelijk als gevolg van een misslag verzuimd in de kwalificatie te vermelden dat de overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1 van de Wet milieubeheer opzettelijk is begaan. De Hoge Raad leest de kwalificatie van het in de zaak met parketnummer 04/850429-12 onder 3 bewezenverklaarde met verbetering van deze misslag. Dat brengt met zich dat het cassatiemiddel in zoverre faalt.

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van negen maanden.

4.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze acht maanden en drie weken bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 november 2022.