ECLI:NL:HR:2022:1627
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Verzoek om herziening van eerder arrest van de Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad der Nederlanden op 11 november 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek om herziening was ingediend door [X] te [Z], hierna aangeduid als de belanghebbende. Dit verzoek was gericht tegen het arrest van de Hoge Raad van 1 april 2022, met nummer 21/02481 en ECLI:NL:HR:2022:487. De Hoge Raad heeft het verzoek om herziening beoordeeld en de procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen over de ontvankelijkheid van het verzoek.
Na beoordeling is de Hoge Raad tot de conclusie gekomen dat het verzoek om herziening duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het verzoek zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan de belanghebbende worden opgelegd.
De uitspraak is gedaan door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, samen met de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, en is in het openbaar uitgesproken. Dit arrest is een voorbeeld van hoe de Hoge Raad omgaat met verzoeken tot herziening en de strikte eisen die aan dergelijke verzoeken worden gesteld.