Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Het hof heeft het onder 1 en 3 bewezen geachte – kort gezegd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en oplichting van [slachtoffer 1]- mede doen steunen op de tot bewijs gebezigde verklaringen van [slachtoffer 1], afgelegd bij de politie (d.d. 2 januari 2003) en bij de rechter-commissaris (d.d. 12 januari 2004).
(...)
De inhoud van deze verklaringen vertoont op wezenlijke onderdelen met betrekking tot de werkwijze van de verdachte een grote gelijkenis met de tevens tot bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 2], afgelegd bij de politie op 29 maart 2002, alsmede met de zich overigens in het dossier bevindende verklaringen van hierna te noemen personen, afgelegd in het kader van een ander strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte (proces-verbaalnummer 97000511-1).
Deze tot bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 2] houdt immers – voor zover hier van belang en kort en zakelijk weergegeven – het volgende in:
Ik heb op straat een man ontmoet die ik ken als [betrokkene 1]. Hij sprak mij aan en vroeg hoe het met me ging. Het was gezellig en ik heb hem mijn telefoonnummer gegeven. We hebben elkaar nadien diverse malen ontmoet. Hij vertelde mij een keer dat hij een koffer met geld op de grond had gezet en dat die koffer vervolgens was gestolen. Hij had dat geld aan iemand moeten afgeven. Hij vroeg mij een bedrag van € 50.000,- om degene van wie dat geld was terug te kunnen betalen. Ik heb uiteindelijk een deel van het bedrag bij de bank geleend en het hem gegeven. [betrokkene 1] drong erop aan dat ik meer geld zou geven. Ik heb hem gezegd dat ik niet meer geld had. [betrokkene 1] heeft naaktfoto’s van mij gemaakt. Hij dreigde dat ik meer geld moest geven, anders zou hij de foto’s ergens gaan plakken. Ik dacht dat hij het meende en dat hij overal de foto’s zou neerhangen.
Het hof grondt zijn overtuiging, dat de man die de getuige [betrokkene 2] [betrokkene 1] noemt, dezelfde persoon is als de verdachte, op de navolgende feiten en omstandigheden:
[slachtoffer 1] verklaart bij de politie op 2 januari 2003 dat de verdachte gebruik maakt van haar mobiele telefoon met het telefoonnummer 06-[telefoonnummer]. De getuige [betrokkene 2] verklaart bij de politie op 23 januari 2003 als zij wordt geconfronteerd met een aantekening in haar agenda, inhoudende ‘[betrokkene 1] 06-[telefoonnummer]’: “Dit is het nummer van [aanvrager] en niet van [betrokkene 1].” Ter terechtzitting in hoger beroep van 22 november 2004 verklaart de getuige [betrokkene 2] tenslotte dat de persoon die zij in haar verklaring van 23 januari 2003 [aanvrager] noemt dezelfde persoon is als de ter terechtzitting aanwezige verdachte.
In het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] op 2 januari 2003, is voorts -voor zover hier van belang en kort en zakelijk weergegeven- het volgende opgenomen:
Op 31 december 2002 verklaarde [slachtoffer 1] dat zij werd opgelicht en afgeperst door een man, genaamd [aanvrager], die zij ongeveer twee jaren geleden in de tram had leren kennen. Tijdens haar verhaal gaf zij aan dat de man haar eens een verhaal had laten lezen van een vrouw die in hetzelfde schuitje zat als zij. De man had bij die vrouw volgens eigen zeggen de naam [betrokkene 1] gebruikt. Hij had deze vrouw, nadat zij naar de politie was gegaan om aangifte tegen hem te doen, zo onder druk gezet dat zij haar aangifte had ingetrokken. Deze vrouw zou [betrokkene 2] heten.
(...)
Gelet op het vooroverwogene, alsmede op de omstandigheid dat alle door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen die in het dossier zijn vervat in grote mate consistent zijn, en nu voorts geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die het hof nopen te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van haar verklaringen, vindt het hof voldoende grond voor de vaststelling dat de verdachte heeft gehandeld zoals [slachtoffer 1] heeft verklaard.”