Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
8 november 2022.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 3 juni 2021 is gewezen. De verdachte, geboren in 1989, was betrokken bij een diefstal van een portemonnee uit een strandtent, wat valt onder artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. De kern van de zaak betreft de vraag of de verdachte, die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en op dat moment om andere redenen gedetineerd was, vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de zitting in hoger beroep. Dit afstandsverklaring was niet door de verdachte zelf ondertekend en bevatte geen reden voor de weigering om aanwezig te zijn. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat A.M.V. Bandhoe. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 8 november 2022.