Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
8 november 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van mensenhandel in 'trago-meisjes' in een bar die zij samen met haar dochter leidde. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, waarbij haar advocaat J.J.J. van Rijsbergen cassatiemiddelen had voorgesteld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de klacht over de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden naar zeventien maanden en een week.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.