Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
1 november 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 7 oktober 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1990, was beschuldigd van diefstal van een set ratelsteeksleutels op 19 september 2018 in Rijssen. De raadsman van de verdachte had vrijspraak bepleit, maar het hof had de bewezenverklaring gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden en aangiften. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had volstaan met een opgave van bewijsmiddelen zonder deze voldoende te motiveren, zoals vereist door artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzuim leidde tot de conclusie dat de bewezenverklaring niet toereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De advocaat-generaal had eerder geconcludeerd dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat de overige cassatiemiddelen verworpen moesten worden. De zaak heeft ook samenhang met andere onbenoembare zaken.