ECLI:NL:HR:2022:1563

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
29 oktober 2022
Zaaknummer
20/03268
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake diefstal met terugwijzing voor herbehandeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 7 oktober 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1990, was beschuldigd van diefstal van een set ratelsteeksleutels op 19 september 2018 in Rijssen. De raadsman van de verdachte had vrijspraak bepleit, maar het hof had de bewezenverklaring gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden en aangiften. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had volstaan met een opgave van bewijsmiddelen zonder deze voldoende te motiveren, zoals vereist door artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzuim leidde tot de conclusie dat de bewezenverklaring niet toereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De advocaat-generaal had eerder geconcludeerd dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat de overige cassatiemiddelen verworpen moesten worden. De zaak heeft ook samenhang met andere onbenoembare zaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03268
Datum1 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 oktober 2020, nummer 21-006441-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R. van Leusden en D.J.M. Dammers, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof wat betreft de bewijsmiddelen 2 en 3 ten onrechte heeft volstaan met een opgave van die bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359 lid 3, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), nu de raadsman van de verdachte vrijspraak heeft bepleit, althans dat het bewezenverklaarde niet kan volgen uit de gebruikte bewijsmiddelen.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 19 september 2018 te Rijssen, een set ratel/steek sleutels, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [A] (gelegen aan [a-straat 1] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.”
2.2.2
Het hof heeft met betrekking tot het bewijs het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.”
2.2.3
De bewezenverklaring steunt op de volgende - in de aanvulling op het arrest opgenomen - bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage opgenomen op p. 4 e.v. van het proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018424113) van aangifte, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [aangever] :
Ik doe aangifte van winkeldiefstal namens [A] , gepleegd op woensdag 19 september tussen 18:18 en 18:27 uur bij de [A] in Rijssen aan [a-straat 1] .
Omstreeks 18:30 uur op woensdag 19 september 2018 was ik aan het werk bij de [A] en zag ik een blauwe bestelauto geparkeerd staan. Deze stond geparkeerd buiten een parkeervak, wat mij opviel. Het was een blauwe bestelauto. Het kenteken was [kenteken] .
Bij ons in de [A] wordt nog wel eens wat gestolen. Daarom besloot ik in de winkel op zoek te gaan naar de eigenaar van de bestelauto. Op een gegeven moment zag ik een kale donkere man. Hij droeg donkere schoenen, een blauwe spijkerbroek en een donker T-shirt met V-hals. Ik zag dat de man schichtig om zich heen keek.
Op de beelden kon ik duidelijk zien dat de man een product onder zijn T-shirt deed.
Ik zag op de beelden dat de man inderdaad in de eerdergenoemde blauwe bestelauto met kenteken [kenteken] was gekomen.
Op de camerabeelden kon ik zien dat de donkere man een set ratelsteeksleutels pakt en vlak bij de camera en duidelijk in beeld onder zijn T-shirt stopt. Door de locatie waar de man de steeksleutels pakt weet ik dat dit een set ratelsteeksleutels betreft van het merk Scandia.
Deze wordt in onze winkel verkocht voor 69,50 EUR.
Ik zag op de camerabeelden dat om 18.24 uur de donkere man een boormachine of een accuboormachine afrekent bij de kassa. Verder rekende de man niets af.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage opgenomen op p. 9 e.v. van het proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018424113) van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] in zijn geheel.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage opgenomen op p. 19 van het proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018424113) van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] in zijn geheel.”
2.3
Artikel 359 lid 3 Sv luidt:
“De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.”
2.4.1
Voor zover het cassatiemiddel klaagt dat het hof heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359 lid 3, tweede volzin, Sv berust het op een verkeerde lezing van de uitspraak van het hof. Het hof heeft immers niet overwogen dat het heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, maar heeft klaarblijkelijk, naast bewijsmiddel 1, de gehele inhoud van de als bewijsmiddel 2 en 3 genoemde processen-verbaal aangemerkt als redengevende feiten en omstandigheden voor de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan.
2.4.2
Voor zover het cassatiemiddel klaagt over het verzuim van het hof om de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen 2 en 3 op te nemen, is het gelet op artikel 359 lid 3, eerste volzin, Sv terecht voorgesteld. Als gevolg van dit verzuim is de bewezenverklaring niet toereikend gemotiveerd. Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van de cassatiemiddelen voor het overige niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 november 2022.