Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
21 oktober 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland van 29 april 2022. Het beroep in cassatie is ingesteld door de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van medeplichtigheid aan moord en uitvoer van drugs. De Republiek Turkije heeft om uitlevering van deze persoon verzocht. De opgeëiste persoon heeft zich verzet tegen de uitlevering, onder andere op grond van een dreigende flagrante schending van artikel 6.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de schending van artikel 6 EVRM, omdat stukken niet uit het Turks zijn vertaald.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitlevering van de opgeëiste persoon naar Turkije kan doorgaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.