Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
8 februari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2022 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een vonnis van de rechtbank Gelderland van 20 juni 2018. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat C.W. Langereis, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, voor mishandeling van zijn levensgezel en kind, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, en voor belediging. De aanvrager heeft verzocht om herziening van het vonnis op basis van nieuwe feiten die volgens hem niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszitting.
De aanvrager voerde aan dat er geen grondig onderzoek door de politie en het openbaar ministerie is gedaan, dat de aangeefster manipulatief zou zijn en niet de waarheid heeft gesproken, dat er geen aanwijzingen zijn dat de aanvrager een fysiek agressief persoon is, en dat een groot deel van de bewijsmiddelen verkeerd is geïnterpreteerd. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de aangevoerde gronden en de bijgevoegde stukken niet voldoende zijn om een ernstig vermoeden te wekken dat, indien deze feiten eerder bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid.
Daarom heeft de Hoge Raad de aanvraag tot herziening afgewezen, waarbij werd vastgesteld dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. De uitspraak benadrukt het belang van de zorgvuldigheid van het bewijs en de noodzaak voor nieuwe feiten om een herziening te rechtvaardigen.