ECLI:NL:HR:2022:149

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
21/03489
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake mishandeling en belediging met betrekking tot levensgezel en kind

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2022 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een vonnis van de rechtbank Gelderland van 20 juni 2018. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat C.W. Langereis, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, voor mishandeling van zijn levensgezel en kind, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, en voor belediging. De aanvrager heeft verzocht om herziening van het vonnis op basis van nieuwe feiten die volgens hem niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszitting.

De aanvrager voerde aan dat er geen grondig onderzoek door de politie en het openbaar ministerie is gedaan, dat de aangeefster manipulatief zou zijn en niet de waarheid heeft gesproken, dat er geen aanwijzingen zijn dat de aanvrager een fysiek agressief persoon is, en dat een groot deel van de bewijsmiddelen verkeerd is geïnterpreteerd. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de aangevoerde gronden en de bijgevoegde stukken niet voldoende zijn om een ernstig vermoeden te wekken dat, indien deze feiten eerder bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid.

Daarom heeft de Hoge Raad de aanvraag tot herziening afgewezen, waarbij werd vastgesteld dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. De uitspraak benadrukt het belang van de zorgvuldigheid van het bewijs en de noodzaak voor nieuwe feiten om een herziening te rechtvaardigen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03489 H
Datum8 februari 2022
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank Gelderland van 20 juni 2018, nummer 05/800005-18, ingediend door C.W. Langereis, advocaat te Arnhem,
namens
[aanvrager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De rechtbank heeft de aanvrager veroordeeld voor “mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd”, “mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, en eenvoudige belediging, telkens meermalen gepleegd”, en “mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft”, tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de vrijheidsbeperkende maatregel dat de veroordeelde voor de duur van drie jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen of zoeken met de slachtoffers.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2
In de aanvraag wordt gesteld dat (1) door de politie, hierin ondersteund door het openbaar ministerie, geen grondig onderzoek is gedaan, (2) sprake is van bewijs dat aangeefster [aangeefster] manipulatief is en niet de waarheid heeft verteld, (3) er geen aanwijzingen bestaan dat de aanvrager een (fysiek) agressief persoon is, en (4) een groot gedeelte van de bewijsmiddelen verkeerd is geïnterpreteerd. Het daartoe aangevoerde en de ter ondersteuning bijgevoegde stukken wekken echter niet een ernstig vermoeden als hiervoor onder 3.1 vermeld.
3.3
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 februari 2022.