Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
1 november 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 16 november 2021. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1988, die werd beschuldigd van poging tot uitvoer van hennep en hasjiesj uit Nederland, in strijd met artikel 3 van de Opiumwet. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat J. Kuijper cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het hof had niet de inhoud van het bewijsmiddel in het arrest opgenomen, maar had wel toereikend gemotiveerd beslist over de bestemming van de drugs, die volgens de verdachte naar België zou zijn uitgevoerd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de bewezenverklaring ten onrechte niet als poging was gekwalificeerd, maar oordeelde dat dit niet leidde tot vernietiging van de uitspraak.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen.