Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
Goed koopmansgebruik vereist niet dat bij de bepaling van de restwaarde rekening wordt gehouden met – bijvoorbeeld ten gevolge van te verwachten inflatie – wellicht waarschijnlijke, maar nog niet zekere toekomstige waardestijgingen van het bedrijfsmiddel. Indien met die mogelijke waardestijgingen wel rekening zou worden gehouden, zou de jaarwinst – door middel van een lagere afschrijving of door afschrijving achterwege te laten – worden verhoogd ten gevolge van waardestijgingen die nog niet hebben plaatsgevonden. Goed koopmansgebruik verplicht niet tot een dergelijk vooruitlopen op toekomstige waardestijgingen.
Evenmin vereist goed koopmansgebruik dat de aldus bepaalde restwaarde – en daarmee de afschrijving – gedurende het gebruik van het bedrijfsmiddel wordt aangepast aan waardestijgingen van die restwaarde. Zo’n aanpassing is echter wel geboden bij een aanmerkelijke verandering van die waarde, die redelijkerwijs als blijvend kan worden beschouwd. De partij die zich op een dergelijke aanpassing beroept, heeft de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot feiten die meebrengen dat een verandering van de waarde aanmerkelijk is en redelijkerwijs als blijvend kan worden beschouwd.
Indien het Hof zou zijn uitgegaan van de juiste rechtsopvatting, had het zijn oordeel nader moeten motiveren, in het licht van de berekeningen die belanghebbende in zijn hogerberoepschrift over de waarde van (elk van) de gezamenlijke rechten per expiratiedatum heeft aangevoerd. Die nadere motivering ontbreekt in de bestreden uitspraak.
Het middel slaagt.