ECLI:NL:HR:2022:1445

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
21/02117
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van gerechtelijk deskundige bij onrechtmatige daad en zorgvuldigheidseisen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een eerdere echtscheidingsprocedure. De eiseres, aangeduid als [de vrouw], heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin de aansprakelijkheid van een gerechtelijk deskundige, [verweerder 1], ter discussie stond. De deskundige was benoemd om de waarde van aandelen in PeP Beheer B.V. te bepalen, een vennootschap waarvan de man van [de vrouw] enig aandeelhouder was. De Hoge Raad oordeelde dat de deskundige zijn opdracht naar behoren had uitgevoerd en dat hij niet aansprakelijk was voor de schade die [de vrouw] stelde te hebben geleden door een vermeende onjuiste waardering van de aandelen. De Hoge Raad bevestigde dat de deskundige niet verplicht was om zijn rapport aan te passen op basis van later beschikbare gegevens, aangezien de vraagstelling aan de deskundige duidelijk was en hij zich aan deze vraagstelling had gehouden. De Hoge Raad verwierp het beroep van [de vrouw] en veroordeelde haar in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/02117
Datum14 oktober 2022
ARREST
In de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: [de vrouw],
advocaat: M.A.J.G. Janssen,
tegen
1. [verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. ADAGIUM CORPORATE FINANCE B.V.,
gevestigd te Veghel,
VERWEERDERS in cassatie,
hierna afzonderlijk: [verweerder 1] en Adagium en gezamenlijk: [verweerders],
advocaat: L.V. van Gardingen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/01/296023 / HA ZA 15-494 van de rechtbank Oost-Brabant van 28 oktober 2015, 25 november 2015, 1 februari 2017, 29 maart 2017, 26 april 2017, 12 juli 2017, 22 november 2017, 2 mei 2018 en 19 juni 2019;
het arrest in de zaak 200.263.723/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 februari 2021.
[de vrouw] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerders] hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor [verweerders] toegelicht door hun advocaat en mede door L.A. Burwick.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [de vrouw] in haar cassatieberoep voor zover dat is gericht tegen Adagium en, voor zover het cassatieberoep is gericht tegen [verweerder 1], tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [de vrouw] was onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met [de man] (hierna: de man). In de echtscheidingsprocedure tussen beiden heeft het hof ’s-Hertogenbosch in 2009 [verweerder 1] als deskundige benoemd onder meer met het oog op de waardering van de aandelen in PeP Beheer B.V. (hierna: PeP), van welke vennootschap de man enig aandeelhouder was. PeP hield destijds een derde van de aandelen in het ICT-bedrijf Business Systems Uden B.V. (hierna: BSU).
(ii) De aan de [verweerder 1] gestelde vragen hielden op voorstel van partijen, onder meer in:
“1. wat is de waarde in het economisch verkeer going concern van de aandelen (…) in [PeP] per peildatum 19 juli 2006, mede rekening houdend met hetgeen inmiddels bekend is over de bedrijfsresultaten in de periode daarna?”
(iii) [verweerder 1] heeft op 23 februari 2010 een conceptdeskundigenbericht en op 29 maart 2010 een definitief deskundigenbericht uitgebracht. [verweerder 1] heeft in zijn waardering betrokken de jaarrekeningen van PeP over 2004 tot en met 2007 en de jaarrekeningen van BSU over 2006 tot en met 2008 en tussentijdse cijfers van BSU per augustus 2009.
(iv) [verweerder 1] was ten tijde van het uitbrengen van zijn deskundigenbericht verbonden aan Adagium.
(v) Omdat de reactie van [de vrouw] op het conceptdeskundigenbericht [verweerder 1] niet bereikt had, heeft het gerechtshof ’sHertogenbosch in de echtscheidingsprocedure (hierna: het hof in de echtscheidingsprocedure) [de vrouw] alsnog in de gelegenheid gesteld commentaar op het conceptdeskundigenbericht van [verweerder 1] te geven en [verweerder 1] opdracht gegeven nader te rapporteren of de reactie van [de vrouw] aanleiding gaf om het eerdere deskundigenbericht te herzien.
(vi) [de vrouw] heeft vervolgens op het deskundigenbericht gereageerd en daarbij de inmiddels gepubliceerde jaarcijfers van PeP over 2008 gevoegd. [verweerder 1] heeft schriftelijk op de opmerkingen van [de vrouw] gereageerd. Hierop heeft [de vrouw] weer schriftelijk gereageerd. [verweerder 1] heeft het hof in de echtscheidingsprocedure bij brief van 20 december 2010 bericht dat hij geen reden ziet om zijn eerdere definitieve deskundigenbericht te herzien.
(vii) Vervolgens heeft [de vrouw] aan het hof in de echtscheidingsprocedure haar bezwaren tegen het deskundigenbericht uiteengezet.
(viii) Het hof in de echtscheidingsprocedure heeft bij eindbeschikking van 13 december 2011 de bezwaren van [de vrouw] tegen het deskundigenbericht van [verweerder 1] verworpen en bij de berekening van het te verrekenen vermogen van de man de door [verweerder 1] berekende waarde van de aandelen in PeP gehanteerd. Dit gerechtshof heeft daartoe onder meer overwogen:
“11.6.4. [[de vrouw]] heeft de volgende bezwaren geformuleerd tegen de inhoud van het
deskundigenbericht:
- (…)
- ten onrechte is geen rekening gehouden met de jaarrekening van PEP Beheer B.V. van 2008;
- ten onrechte is gebruik gemaakt van de voorlopige cijfers van BSU van 2009, terwijl de definitieve cijfers een paar weken na het deskundigenrapport beschikbaar waren;
- (…)
11.6.5.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Partijen waren het eens over de vraagstelling aan de deskundige. De deskundige diende de waarde van de aandelen (…) per 19 juli 2006 vast te stellen, rekening houdend met de verwachtingen ten aanzien van toekomstige resultaten op basis van inmiddels bekend geworden resultaten. De deskundige heeft zich aan deze vraagstelling gehouden en heeft bij zijn onderzoek gebruik gemaakt van de gegevens die hem daarvoor op dat moment beschikbaar waren gesteld. Mogelijk had hij nog kunnen beschikken over de definitieve jaarrekening van PEP Beheer B.V. van 2008, die begin 2010 was gedeponeerd, of over de definitieve cijfers van BSU van 2009; feit is dat hij daarover niet beschikte en anders dan [[de vrouw]] lijkt te veronderstellen was de deskundige niet gehouden om zijn bericht in een later stadium aan te passen in verband met later aan hem ter beschikking gestelde gegevens. Gelet op de vraagstelling kan van de deskundige niet worden verlangd dat hij de definitieve versie van zijn bericht aanpast als daarna nieuwe gegevens beschikbaar komen.
(…)
Ook is door hem genoegzaam toegelicht waarom met de hard- en softwareactiviteiten zijns inziens geen rekening dient te worden gehouden. Naar het oordeel van het hof geeft de deskundige daarbij terecht aan dat die activiteiten voor de waardering van het bedrijf per 19 juli 2006 niet relevant zijn. (…)”
(ix) Tegen de beschikkingen van het hof in de echtscheidingsprocedure is geen cassatieberoep ingesteld.
2.2
In deze procedure vordert [de vrouw] onder meer een verklaring voor recht dat [verweerders] jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld en veroordeling van [verweerders] tot betaling van schadevergoeding. [de vrouw] legt aan haar vorderingen onder meer ten grondslag dat [verweerder 1] de aandelen in PeP op een veel te laag bedrag heeft gewaardeerd en ten onrechte zijn rapportage niet heeft aangepast naar aanleiding van haar commentaar.
2.3
De rechtbank heeft bij tussenvonnis [1] geoordeeld dat [verweerder 1] ten onrechte heeft nagelaten het hof in de echtscheidingsprocedure voor te stellen de jaarrekening van PeP over 2008 alsnog in de waardering te betrekken en dat [verweerder 1] aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade. Bij eindvonnis heeft de rechtbank [verweerder 1] veroordeeld tot betaling aan [de vrouw] van € 208.191,-- en de vorderingen van [de vrouw] tegen Adagium afgewezen.
2.4
Het hof [2] heeft de vorderingen van [de vrouw] alsnog afgewezen. Het heeft daartoe, onder meer, als volgt overwogen:
“3.15. Uit [de] eindbeschikking blijkt dat het hof in de echtscheidingsprocedure de interpretatie en de keuzes van [verweerder 1] heeft geaccepteerd. [verweerder 1] heeft, naar het oordeel van het hof in de echtscheidingsprocedure, zijn opdracht naar behoren (dat wil zeggen: naar tevredenheid van het hof) uitgevoerd. Het hof in de echtscheidingsprocedure heeft geoordeeld dat [verweerder 1] op de juiste wijze en in voldoende mate rekening had gehouden met de “inmiddels bekend geworden resultaten”.
3.16.
Het hof in de echtscheidingsprocedure was zich, zoals blijkt uit de hiervoor aangehaalde eindbeschikking, ervan bewust dat nieuwe gegevens na 2009 bekend waren geworden en dat deze nieuwe gegevens een substantiële impact zouden hebben op de waardering indien zij bij de waardering zouden worden betrokken. Dat blijkt ook onmiskenbaar uit de gegevens die [de vrouw] in de echtscheidingsprocedure (in het bijzonder: de gepubliceerde jaarcijfers over 2008 en 2009) heeft overgelegd. [verweerder 1] stelt in de onderhavige procedure onweersproken dat het hof in de echtscheidingsprocedure beschikte over alle relevante gegevens. Het hof in de echtscheidingsprocedure vond niettemin een nader onderzoek niet nodig:
“(...) anders dan de vrouw lijkt te veronderstellen was de deskundige niet gehouden om zijn bericht in een later stadium aan te passen in verband met later aan hem ter beschikking gestelde gegevens. Gelet op de vraagstelling kan van de deskundige niet worden verlangd dat hij de definitieve versie[het gaat hier kennelijk, zo blijkt uit de context, om de versie die in het vierde kwartaal van 2009 is voorbereid, hof]
van zijn bericht aanpast als daarna nieuwe gegevens beschikbaar komen.” Het hof in de echtscheidingsprocedure heeft aldus, ondanks de wetenschap van alle relevante gegevens en ondanks de substantiële impact van de gepubliceerde jaarcijfers over 2008 en 2009 (in die zin dat een veel hoger bedrag ten gunste van [de vrouw] zou kunnen worden toegewezen), het werk van [verweerder 1] aanvaardbaar geacht, geen nader onderzoek opgedragen en de eindbeschikking van 13 december 2011 gegeven.
3.17.
Het hof benadrukt dat de wezenlijke punten in die eindbeschikking niet behoren tot de kennis en kunde van de deskundige, maar tot het domein van het hof, namelijk de regie in de zaak, de verantwoordelijkheid voor de processuele rechtvaardigheid en een juiste beslissing over de vorderingen. Het gaat daarbij om de volgende wezenlijke punten:
- het tijdstip waarop het feitenonderzoek (de waarheidsvinding) wordt afgerond;
- in hoeverre daarna ruimte bestaat om, ter voorkoming van een beslissing op een onjuiste feitelijke grondslag, bij de behandeling en de beoordeling rekening te houden met belangrijke nieuwe gegevens waaruit blijkt dat [de man] eerder onjuiste informatie heeft verstrekt en dat de onderneming (wellicht) meer waard is;
- de processuele of materiële gevolgen die het hof verbindt aan die handelwijze van [de man].
Niet de deskundige, maar het hof in de echtscheidingsprocedure was verantwoordelijk voor
deze punten.
3.18.
[de vrouw] stelt ook dat [verweerder 1] het hof in de echtscheidingsprocedure heeft misleid en dat het hof in de echtscheidingsprocedure verkeerde keuzes heeft gemaakt en tot een onjuiste beslissing is gekomen.
Het hof verwerpt deze stellingen.
[verweerder 1] heeft in de echtscheidingsprocedure openheid van zaken gegeven over zijn werkzaamheden, zijn interpretatie, zijn keuzes en zijn advies (…). [verweerder 1] heeft het hof daarmee in de gelegenheid gesteld om hem desgewenst nadere instructies te geven (nader onderzoek, een aanvullende toelichting, een nieuwe rekensom, enz.). Het standpunt van [de vrouw], dat [verweerder 1] het hof zou hebben misleid, is onvoldoende onderbouwd aan de hand van concrete feiten. De door [de vrouw] gestelde onjuiste keuzes of beslissingen van het hof in de echtscheidingsprocedure leveren – bij deze stand van zaken – geen grond op voor een verwijt aan [verweerder 1].
3.19.
Het hof is (…) van oordeel dat [verweerder 1] op dit punt heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder vergelijkbare omstandigheden zou hebben gedaan. [verweerder 1] heeft zijn keuzes, zijn interpretatie en de stand van zaken duidelijk omschreven in antwoord op de vragen van het hof; hij was, zonder nadere instructies van het hof, niet gehouden de gepubliceerde cijfers over 2008 en 2009 te betrekken bij zijn waardering. Dat betekent dat [verweerder 1] op dit punt niet aansprakelijk is. (…)”

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
De onderdelen I en II van het middel betogen, onder meer, dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel van een onvoldoende begrijpelijke gedachtegang door te oordelen dat [verweerder 1] zijn keuzes en interpretaties en de stand van zaken duidelijk heeft gemaakt aan het hof in de echtscheidingsprocedure en dat [verweerder 1] – zonder nadere instructie van dat gerechtshof – niet gehouden was om de jaarrekening van PeP over 2008 en de definitieve cijfers van BSU over 2009 alsnog bij zijn onderzoek te betrekken. Het hof heeft miskend dat de deskundige een eigen verantwoordelijkheid heeft om de rechter voor te lichten zodat deze in staat is tot een juiste beslissing te komen. [verweerder 1] had daarom aan het hof in de echtscheidingsprocedure moeten voorstellen dat hij zijn deskundigenbericht zou aanpassen, aldus de onderdelen.
3.1.2
Het middel bestrijdt terecht niet de maatstaf die het hof heeft aangelegd bij de beoordeling van het handelen van [verweerder 1] als door de rechter benoemde deskundige. De deskundige dient de opdracht onpartijdig en naar beste weten te volbrengen (art. 198 lid 1 Rv). Daarbij dient hij de zorgvuldigheid in acht te nemen die mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam deskundige bij uitbrengen van een deskundigenbericht in een gerechtelijke procedure. Wat die zorgvuldigheid in een concreet geval inhoudt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de inhoud van de opdracht, de aard en ernst van de betrokken belangen en de rol van de rechter. De rechter bepaalt immers welke vragen aan de deskundige worden voorgelegd, of het deskundigenbericht beantwoordt aan die vraagstelling en of het deskundigenbericht toereikend is voor de door de rechter te nemen beslissing. Ook de waardering van het deskundigenbericht is aan het oordeel van de rechter overgelaten. Aan de door de rechter ingeschakelde deskundige dient voorts de nodige vrijheid te worden gelaten om het onderzoek te verrichten op de wijze die hij het beste vindt. [3]
3.1.3
Het hof in de echtscheidingsprocedure heeft [verweerder 1] de vraag voorgelegd wat de waarde is van de aandelen in PeP per 19 juli 2006, mede rekening houdende met hetgeen inmiddels bekend is over bedrijfsresultaten in de periode na de peildatum. Dat gerechtshof heeft vastgesteld dat [verweerder 1] ten tijde van zijn onderzoek, en dus voorafgaand aan het uitbrengen van zijn definitieve deskundigenbericht van 29 maart 2010, niet beschikte over de definitieve jaarrekening van PeP over 2008 en de definitieve cijfers van BSU over 2009 (zie hiervoor in 2.1 onder (viii)).
3.1.4
De met de onderdelen I en II bestreden overwegingen houden kort gezegd in (a) dat uit de eindbeschikking van het hof in de echtscheidingsprocedure blijkt dat dat gerechtshof zich ervan bewust was dat de hiervoor in 3.1.1 genoemde nieuwe gegevens van wezenlijke invloed konden zijn op de waardering, (b) dat dat gerechtshof heeft geoordeeld dat [verweerder 1] in zijn rapport van 29 maart 2010 op juiste wijze en in voldoende mate rekening had gehouden met de “inmiddels bekend geworden resultaten” en (c) dat [verweerder 1] in de echtscheidingsprocedure openheid van zaken heeft gegeven over zijn werkzaamheden, zijn interpretatie van de aan hem voorgelegde vraag en zijn keuzes en zodoende het hof in de echtscheidingsprocedure in de gelegenheid heeft gesteld hem nadere instructies te geven. In die oordelen ligt voorts besloten dat [verweerder 1], naar het oordeel van het hof, niet onzorgvuldig heeft gehandeld door niet uit eigen beweging zijn deskundigenbericht van 29 maart 2010 aan te passen of aan het hof in de echtscheidingsprocedure te verzoeken hem daartoe opdracht te geven. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Zij zijn zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard, dat zij voor het overige in cassatie niet op juistheid kunnen worden onderzocht.
3.1.5
Onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd zijn die oordelen ook niet. Het conceptdeskundigenbericht vermeldt dat het is opgesteld in het vierde kwartaal 2009, is voltooid op 23 februari 2010 en dat eventuele informatie die na deze datum ter beschikking kan komen, derhalve niet in het advies is verwerkt. Kennelijk heeft het hof geoordeeld dat [verweerder 1] niet onzorgvuldig handelde door – behoudens nadere instructie door het hof in de echtscheidingsprocedure – de hiervoor in 2.1 onder (ii) weergegeven vraag aldus op te vatten dat met de woorden “hetgeen inmiddels bekend is over de bedrijfsresultaten in de periode daarna” gedoeld werd op gegevens die ten tijde van zijn onderzoek voorafgaand aan het opstellen van het deskundigenbericht aan hem bekend waren, en niet tevens op gegevens waarover hij pas later, na opstelling van zijn deskundigenbericht, de beschikking kreeg. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat de peildatum van de waardering van de aandelen 19 juli 2006 was. De omstandigheid dat [verweerder 1] bij zijn prognose van de resultaten van PeP over 2008 veronderstelde dat de omzet die PeP in 2007 uit eigen activiteiten had behaald, incidenteel was, terwijl uit de jaarrekening 2008 van PeP bleek dat PeP ook in 2008 omzet uit eigen activiteiten had, maakt het oordeel van het hof dat [verweerder 1] niet gehouden was op een aanpassing van zijn deskundigenbericht aan te sturen, daarom ook niet onbegrijpelijk.
3.1.6
Het oordeel van het hof dat het, bij deze stand van zaken, tot het domein van het hof in de echtscheidingsprocedure behoorde om te bepalen of de bedoelde gegevens alsnog in de waardering betrokken dienden te worden, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk in het licht van de vaststelling dat het hof in de echtscheidingsprocedure de interpretatie van [verweerder 1] kende en wist dat de nieuwe gegevens mogelijk een aanzienlijk effect op de waardering konden hebben. De hiervoor in 3.1.1 weergegeven klachten falen daarom.
3.2
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad;
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [de vrouw] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 7.086,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [de vrouw] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren A.E.B. ter Heide, F.R. Salomons, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
14 oktober 2022.

Voetnoten

1.Rechtbank Oost-Brabant 1 februari 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:445.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 23 februari 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:507.
3.Vgl. HR 19 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1976, rov. 3.4.2-3.4.3.