Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
11 oktober 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 februari 2021. De verdachte, geboren in 1998, was veroordeeld voor medeplegen van verkrachting. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster en het gebruik van bewijsmiddelen door het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, omdat het niet nodig was om te motiveren waarom deze klachten niet gegrond waren. Dit is in lijn met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat de Hoge Raad niet hoeft te motiveren als de vragen niet van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht.
Daarnaast werd er een derde cassatiemiddel ingediend, dat betrekking had op de redelijke termijn van de procedure. De Hoge Raad oordeelde dat deze termijn was overschreden, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. Dit leidde tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf van twintig maanden te verminderen naar negentien maanden en twee weken. De Hoge Raad vernietigde dus de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren J.C.A.M. Claassens en C. Caminada, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.