ECLI:NL:HR:2022:1410

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
20/03617
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en doorlopende overtreding in hulpeloze toestand van meerdere kinderen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, een moeder, werd beschuldigd van het opzettelijk in hulpeloze toestand laten van tien van haar kinderen, wat volgens artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een strafbaar feit is. De zaak draait om de vraag of er sprake is van een doorlopende overtreding en hoe de verjaringstermijn moet worden vastgesteld. Het hof had geoordeeld dat de feiten niet waren verjaard omdat het als een doorlopend delict werd beschouwd. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit oordeel onjuist was. Voor elk van de kinderen geldt dat het in hulpeloze toestand brengen of laten een zelfstandige delictsomschrijving oplevert, wat betekent dat er meerdere delicten zijn gepleegd. De verjaringstermijn begint te lopen op de dag na de pleegdatum van het feit. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03617
Datum11 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 oktober 2020, nummer 21-006754-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.W.D. Roozemond, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat het aan de verdachte tenlastegelegde niet is verjaard, omdat sprake is van “een doorlopende overtreding” van artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
2.2.1
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
“zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 september 2004 tot en met 27 september 2016 te [plaats], althans in het arrondissement Midden-Nederland, (telkens) opzettelijk haar kind(eren)
- [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum] 1988) en/of
- [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum] 1989) en/of
- [slachtoffer 3] (geboren [geboortedatum] 1992) en/of
- [slachtoffer 4] (geboren [geboortedatum] 1993) en/of
- [slachtoffer 5] (geboren [geboortedatum] 1994) en/of
- [slachtoffer 6] (geboren [geboortedatum] 1996) en/of
- [slachtoffer 7] (geboren [geboortedatum] 1997) en/of
- [slachtoffer 8] (geboren [geboortedatum] 1999) en/of
- [slachtoffer 9] (geboren [geboortedatum] 1999) en/of
- [slachtoffer 10] (geboren [geboortedatum] 2001)
tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij krachtens wet of overeenkomst verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of heeft gelaten, immers heeft/is zij, verdachte, (telkens) met dat opzet terwijl zij, verdachte, wist dat haar, verdachtes, echtgenoot [medeverdachte], met (grote) regelmaat agressie toonde jegens en/of in het bijzijn van voornoemd(e) kind(eren) (onder meer bestaande uit het mishandelen en/of opsluiten en/of bedreigen van een of meer van voornoemd(e) kind(eren))
- niet, althans niet tijdig, ingegrepen en voornoemd(e) kind(eren) niet in een veilig situatie gebracht, en/of
- zich niet tot de politie en/of justitie gewend om het mishandelen en/of opsluiten en/of het bedreigen van die/dat kind(eren) te melden en/of
- met die/dat kind(eren) in de woning bij haar, verdachtes, echtgenoot [medeverdachte] blijven wonen, zodat voornoemde agressie door haar, verdachtes, echtgenoot [medeverdachte] jegens en/of in het bijzijn van voornoemd(e) kind(eren) kon voortduren,
zulks terwijl voornoemd(e) kind(eren) geheel van verdachte en haar, verdachtes, echtgenoot [medeverdachte], afhankelijk was/waren voor hun opvoeding en verzorging.”
2.2.2
Het hof heeft onder meer het volgende overwogen:
“De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep - kort samengevat en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat op grond van artikel 72, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht een verjaringstermijn geldt van twaalf jaar. Nu het hoger beroep dient op 13 oktober 2020, zijn alle feiten gepleegd voor 12 oktober 2008 verjaard. De rechtbank heeft terecht aangenomen dat er sprake is van een voortdurend delict, maar is voorbij gegaan aan het feit dat per kind gekeken moet worden wanneer het nalaten gestopt is. [slachtoffer 1] blijkt voor 2008 het huis uit te zijn gegaan, namelijk in 2005, waardoor de hulpeloze toestand voor [slachtoffer 1] op dat moment is gestopt. Het feit voor hem is dan ook verjaard en ten aanzien van dit feit dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het openbaar ministerie is wel ontvankelijk in haar vervolging ten aanzien van de andere negen kinderen die op de tenlastelegging staan vermeld.
(...)
Oordeel hof
(...)
Aan verdachte is overtreding van artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) tenlastegelegd. De maximaal op te leggen straf bij overtreding van dit artikel is een gevangenisstraf van twee jaren.
Als ouder met gezag was verdachte op grond van artikel 1:247, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht tot het onderhouden en verzorgen van haar minderjarige kinderen. Deze doorlopende verplichting wordt, gelet op het bepaalde in artikel 255 Sr, voortdurend overtreden zolang kinderen in een hulpeloze toestand worden (aanvulling hof: gebracht en gelaten). Aan verdachte wordt niet een reeks van overtredingen van artikel 255 Sr ten aanzien van te onderscheiden kinderen naar aanleiding van verschillende mishandelingen/incidenten tenlastegelegd, maar een doorlopende overtreding daarvan gedurende een langere periode. De echtgenoot van verdachte is immers bij vonnis van 17 mei 2018, welk vonnis als bewijsmiddel in het dossier is gevoegd en op welk vonnis de onderhavige verdenking is gebaseerd, veroordeeld wegens het stelselmatig mishandelen van de kinderen gedurende deze gehele periode. De rechtbank is daarom met de officier van justitie van oordeel dat sprake is van een in nalaten bestaand voortdurend delict waarvan kan worden aangenomen dat het pas is voltooid op het moment dat de dader niet langer in gebreke is. Daardoor is de verjaringstermijn in deze zaak pas gaan lopen op de dag dat verdachte is aangehouden, te weten op 27 september 2016. De officier van justitie is naar het oordeel van de rechtbank dan ook ontvankelijk voor wat betreft de gehele tenlastegelegde periode.
Aanvullend hierop merkt het hof op dat het hof de echtgenoot van verdachte, net zoals de rechtbank, bij arrest van 27 oktober 2020 heeft veroordeeld wegens het stelselmatig mishandelen van de kinderen gedurende deze gehele periode.
Verder oordeelt het hof, als reactie op hetgeen de advocaat-generaal in hoger beroep heeft aangevoerd, dat op grond van artikel 72, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht in dit geval een verjaringstermijn geldt van twaalf jaar, te rekenen vanaf de eerste daad van vervolging, welke in onderhavig geval plaatsvond op 27 september 2016. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat hierbij niet gekeken hoeft te worden naar het moment waarop de hulpeloze toestand per kind is gestopt en dat de datum van de inhoudelijke behandeling in hoger beroep niet als uitgangspunt heeft te gelden. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is wat betreft de gehele tenlastegelegde periode.”
2.3
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 71 Sr:
“De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd (...)”
- Artikel 255 Sr:
“Hij die opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengt of laat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”
2.4
De op artikel 255 Sr toegesneden tenlastelegging houdt in dat de verdachte tien van haar kinderen in hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten. Uit de overwegingen van het hof volgt dat het hof het in deze zaak tenlastegelegde voor de toepassing van de verjaringsregeling als één voortdurend delict heeft beschouwd. Dat oordeel is onjuist. Voor het misdrijf van artikel 255 Sr geldt namelijk dat het in hulpeloze toestand brengen of laten van meerdere personen tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging de verdachte krachtens wet of overeenkomst verplicht is, ten aanzien van elk van die personen een zelfstandige vervulling van de delictsomschrijving en dus meerdere delicten oplevert.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 oktober 2022.