ECLI:NL:HR:2022:1409

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
20/04310
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de afwijzing van het aanhoudingsverzoek in verband met medische klachten van de verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte had een aanhoudingsverzoek ingediend, omdat hij wegens diverse medische klachten niet in staat was om ter terechtzitting te verschijnen. Het hof had dit verzoek afgewezen, omdat er geen inhoudelijke medische stukken waren overgelegd en het niet aannemelijk was dat de verdachte niet in staat was om aanwezig te zijn. De raadsman van de verdachte had echter wel informatie verstrekt over de medische toestand van de verdachte, inclusief afspraken voor medische behandelingen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het verzoek tot aanhouding was afgewezen. Het hof had niet beoordeeld of de medische toestand van de verdachte aannemelijk was en had ook geen gelegenheid geboden om bewijsstukken te overleggen. Hierdoor was de beslissing van het hof niet toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/04310
Datum11 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 17 december 2020, nummer 22-001316-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Bakker, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij D. Kok hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, om opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1
Op de terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2018 heeft de verdachte verzocht het onderzoek ter terechtzitting aan te houden omdat hij zich wegens gezondheidsklachten niet in staat achtte de zitting volledig te volgen. Dit aanhoudingsverzoek is door het hof toegewezen. De verdediging heeft daarna verzocht de zitting pas in te plannen nadat enkele medische ingrepen waren ondergaan. De zaak is daarop op 3 december 2020 op een zitting van het hof ingepland.
2.2.2
Op 27 november 2020 heeft de verdachte – onder overlegging van twee afsprakenbrieven van het Erasmus MC – per e-mail aan het hof verzocht om aanhouding, omdat hij op 1 december 2020 een afspraak had bij de KNO-arts voor zijn doofheid en een operatie aan zijn ogen omdat hij niets meer zag. Ook was op 10 december 2020 een afspraak gepland voor zijn hart, welke afspraak mogelijk eerder zou plaatsvinden. Dat verzoek is in een email van de raadsman van de verdachte aan de officier van justitie nader toegelicht op 1 december 2020. Bij de stukken bevindt zich verder een e-mailbericht van de raadsman van de verdachte van 3 december 2020 aan de officier van justitie. Dit e-mailbericht houdt onder meer het volgende in:
“Gisteren en vandaag heeft cliënt mij telefonisch het volgende doorgegeven.
De operatie van afgelopen dinsdag betrof een eerste behandeling vanwege beschadigingen van het netvlies als gevolg van diabetes. Er is staar verwijderd om zodoende de schade aan het netvlies beter te kunnen beoordelen. Client ziet erg wazig en heeft pijn aan het hoofd en zijn ogen. Hij heeft druppels en moet contact opnemen als de wazigheid blijft. Vandaag liet hij mij weten dat de klachten onveranderd zijn. Voort verwacht cliënt een telefoontje van de afdeling cardiologie om vervroegd de hartkatheterisatie te laten plaatsvinden.
Omdat cliënt niet precies de medische termen kon noemen van de operatie van afgelopen dinsdag of zijn oogafwijking an sich, heb ik als raadsman, met vanzelfsprekend zeer beperkte medische kennis, een kleine zoekslag op Internet gemaakt, hetgeen mij de volgende informatie heeft opgeleverd: het lijkt erop dat cliënt lijdt aan diabetische retinopathie, waarvoor hij een netvliesoperatie dient te ondergaan, waarbij als eerste operatie staar is verwijderd. De hersteltijd is minstens een week, zo lees ik, en de verwachting is dat de patiënt binnen enkele weken weer de dagelijkse bezigheden kan hervatten.
(...)
Cliënt zal derhalve niet verschijnen ter terechtzitting. Ik heb alle opties voor de dag van vandaag besproken, dat leidt tot de slotsom dat cliënt zonder meer aanwezig wil zijn als zijn strafzaak wordt behandeld en ook als de onderzoekswensen uit de appelschriftuur worden besproken. Mijn bijdrage zal vandaag daarom beperkt zijn tot het herhalen en eventueel nader toelichten van een aanhoudingsverzoek.”
2.2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2020 houdt onder meer het volgende in:
“De verdachte, opgeroepen als:
(...)
is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. H. Bakker, advocaat te Amsterdam, die mededeelt door de verdachte beperkt te zijn gemachtigd, namelijk uitsluitend om een aanhoudingsverzoek te doen.
(...)
De raadsman van de verdachte licht het verzoek tot aanhouding van de zaak als volgt toe:
Mijn cliënt wil niet dat de zaak vandaag inhoudelijk wordt behandeld. Ik ben beperkt gemachtigd. Ik voel mij niet gemachtigd om een standpunt in te nemen over een verzoek tot het horen van getuigen. Mijn cliënt begrijpt dat het tijdsverloop invloed kan hebben op een verklaring van een getuige.
Het is moeilijk te zeggen of mijn cliënt afstand zal doen van een eventueel verweer betreffende de schending van de redelijke termijn. Ik heb daar niet met hem over gesproken.
Ik heb wel met mijn cliënt alle andere mogelijke consequenties van het niet verschijnen ter zitting van heden doorgesproken. Ik heb uitgelegd dat uw hof een belangenafweging zal maken. Mijn cliënt is mordicus tegen een inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak buiten zijn aanwezigheid.
(...)
De voorzitter vraagt de raadsman uit welk ingekomen stuk het hof kan opmaken dat het voor de verdachte onmogelijk is om heden ter zitting te verschijnen.
De raadsman antwoordt als volgt:
Mijn cliënt is diabetespatiënt. Hij heeft als gevolg van deze ziekte schade aan zijn oog opgelopen. Gisteren kwam de informatie binnen dat hij aan staar moet worden geholpen. Hij heeft bloedingen en lekkages in zijn oog. Hij ziet wazig. Ik heb vandaag nogmaals de keuze aan hem voorgelegd om heden ter zitting te verschijnen. Hij kan de medische termen niet bevestigen. Hetgeen ik op papier heb omschreven heb ik zelf opgezocht op internet. Mijn cliënt heeft geen goed zicht en blijft daarom thuis. Op basis van deze informatie vind ik het geen rare gedachte dat hij voor een dergelijke behandeling in het ziekenhuis is geweest en hij niet in staat is om vandaag ter zitting te verschijnen.
Ik heb geen medische stukken van mijn cliënt ontvangen. Ik ben niet gemachtigd. Ik kan artsen in deze tijd niet lastig vallen. Bovendien hebben we te maken met de privacy van mijn cliënt. Mijn cliënt heeft in elk geval geen medische stukken aan mij overgelegd.
(...)
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat, gelet op het feit dat nu geen inhoudelijke medische stukken zijn overgelegd, het verzoek tot aanhouding zal worden afgewezen aangezien niet aannemelijk is geworden dat de verdachte vanwege zijn medische toestand vandaag niet in staat is om ter terechtzitting te verschijnen. Het hof heeft voorafgaand aan de zitting van vandaag nog gevraagd of de verdachte ter zitting wil verschijnen. De verdachte had aan dit verzoek van het hof eenvoudig kunnen voldoen.”
2.3
Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan op de terechtzitting worden gedaan door de verdachte of zijn raadsman die daartoe door de verdachte op grond van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is gemachtigd. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de verdachte die op de terechtzitting niet is verschenen, kan daar een verzoek doen tot aanhouding van het onderzoek op de terechtzitting voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van de in artikel 279 lid 1 Sv bedoelde machtiging. Overeenkomstig de artikelen 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daaromtrent is gehoord.
De verdachte of zijn raadsman moet concreet de omstandigheid aanvoeren die aan het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting ten grondslag ligt. Indien zo’n omstandigheid niet wordt aangevoerd, mag de rechter het verzoek om die reden afwijzen.
In de regel mag van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens verstrekt die de rechter met het oog op de te nemen beslissing noodzakelijk acht. Als de rechter de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet zonder meer aannemelijk acht, kan hij gevolgen verbinden aan de omstandigheid dat het verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd en/of aan zijn verlangen tot aanvulling niet (genoegzaam) is voldaan.
Voor het oordeel dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, volstaat echter niet steeds de vaststelling dat die omstandigheid onvoldoende is onderbouwd. Het is immers mede afhankelijk van de aard van de aangevoerde reden – in het bijzonder of het gaat om een zich onverwacht aandienende omstandigheid, bijvoorbeeld verband houdend met ziekte van de verdachte – of, alvorens wordt beslist op het verzoek, gelegenheid dient te worden geboden het verzoek van een nadere toelichting te voorzien en/of op een later moment (alsnog) bewijsstukken over te leggen. Opmerking verdient echter dat de rechter het bieden van die gelegenheid en het nemen van een beslissing omtrent de aannemelijkheid van de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid achterwege kan laten op grond van zijn oordeel dat hetgeen is aangevoerd – ware het juist – in de hierna weer te geven afweging van belangen niet tot toewijzing van het verzoek leidt.
Nadat in voorkomende gevallen gelegenheid is geboden voor een nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek reeds – dat wil zeggen: zonder dat tot de hierna weer te geven afweging van belangen wordt overgegaan – afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is.
Wanneer zich niet het geval voordoet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geoordeeld, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in artikel 6 lid 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde aanwezigheidsrecht – waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen – en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing.
In het specifieke geval dat de verdachte wegens ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of heeft doen verzoeken, voldoet de rechter aan dit verzoek zodat de verdachte alsnog de gelegenheid krijgt aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering – dat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat – ernstig in het gedrang zou komen, wanneer het onderzoek ter terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Buiten deze situatie van verhindering wegens ziekte van de verdachte geldt in het algemeen dat niet op voorhand kan worden aangegeven hoe vorenstaande belangenafweging zal moeten uitvallen. De rechter dient deze afweging te maken in de concrete omstandigheden van het geval en, bij afwijzing van het verzoek tot aanhouding, de daarop gebaseerde beslissing te motiveren. In cassatie kan die motivering alleen op haar begrijpelijkheid worden getoetst. (Vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1896.)
2.4
De raadsman heeft verzocht het onderzoek ter terechtzitting aan te houden, omdat de verdachte niet aanwezig kon zijn als gevolg van diverse medische klachten en de daarmee verband houdende – ook kort voorafgaande aan de zitting geplande en uitgevoerde – medische behandelingen waarover voorafgaand aan de terechtzitting door en namens de verdachte nadere informatie was verstrekt, mede onder overlegging van afsprakenbrieven van het ziekenhuis. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, op de grond dat er geen inhoudelijke medische stukken zijn overgelegd en het niet aannemelijk is geworden dat de verdachte vanwege zijn medische toestand niet in staat is om op de terechtzitting aanwezig te zijn. Het hof heeft echter niet geoordeeld dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde medische toestand van de verdachte niet aannemelijk is, terwijl het hof ook geen gelegenheid heeft geboden om (nader omschreven) bewijsstukken te overleggen. Het hof heeft ook niet blijk gegeven van de afweging van de belangen als onder 2.3 zijn vermeld. Gelet op een en ander heeft het hof zijn beslissing niet toereikend gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 oktober 2022.