ECLI:NL:HR:2022:1407

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
20/04272
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verzuim in getuigenverzoek in zedenzaken met minderjarigen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een poging tot verkrachting van een 10-jarig meisje, waarbij de verdachte is aangeklaagd op basis van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging had in hoger beroep een voorwaardelijk verzoek gedaan om de verbalisant als getuige te horen, maar het hof heeft verzuimd om op dit verzoek te beslissen. De Hoge Raad oordeelt dat dit verzuim een schending van het recht op een eerlijk proces inhoudt, aangezien het verzoek onder artikel 315 in samenhang met artikel 328 van het Wetboek van Strafvordering valt, wat betekent dat een uitdrukkelijke beslissing op het verzoek vereist was. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in zedenzaken, vooral wanneer minderjarigen betrokken zijn, en de noodzaak om getuigenverzoeken serieus te nemen en adequaat te behandelen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/04272
Datum11 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 16 december 2020, nummer 22-002774-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben M.M. Kuyp en J.L. Baar, beiden advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof niet heeft beslist op een voorwaardelijk verzoek dat de verdediging op de terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2020 heeft gedaan om de verbalisant [ verbalisant 4] als getuige te horen.
2.2.1
Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 27 september 2017 te [plaats] , ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer] , geboortedatum [geboortedatum] 2007, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) te plegen, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , die [slachtoffer] aan haar arm heeft vastgepakt en vervolgens zijn, verdachtes, woning in heeft getrokken en de deur heeft dicht gedaan en zijn gulp heeft opengedaan en zijn broek en onderbroek naar beneden heeft gedaan en vervolgens, aldus zijn (ontblote) penis heeft laten zien en heeft gezegd tegen die [slachtoffer] : “doe je mond open” of woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid”.
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5 zijn weergegeven. Bewijsmiddel 3 bevat het relaas van opsporingsambtenaar [ verbalisant 4] , dat als volgt luidt:
“Naar aanleiding van een melding omtrent een mogelijk zedenmisdrijf waarbij het slachtoffer een meisje betrof, ben ik naar het woonadres van het meisje gegaan. Het adres was [b-straat 1] te [plaats] .
Vlak voordat ik vanaf het politiebureau naar het adres van het slachtoffer zou gaan, hoorde ik van een collega dat hij zojuist de moeder aan de telefoon had gehad en dat hij op de achtergrond had gehoord dat er een meisje huilde.
Ter plaatse stelde ik mijzelf voor aan het meisje. Ik hoorde dat zij zich voorstelde als [slachtoffer] . Ik vroeg aan het meisje of het klopte dat zij zo verdrietig was geweest zojuist. Ik hoorde haar antwoorden dat dit klopte. Ik zag aan het meisje dat zij kort daarvoor had gehuild, omdat zij lichtelijk rode ogen had. Ik vroeg aan [slachtoffer] of zij mij wilde vertellen waarom ze zo verdrietig was geweest. Ik hoorde [slachtoffer] vertellen dat zij samen met een vriendinnetje langs de deuren was gegaan om kinderpostzegels te verkopen en dat ze toen bij 'dat huis' aanbelde. Uiteindelijk begon [slachtoffer] voorzichtig te vertellen wat er was gebeurd. Ik vroeg of zij kon beschrijven hoe de man eruit zag. Ik hoorde [slachtoffer] vertellen dat zij eigenlijk alleen wist dat hij blond was en een bril droeg. Ik vroeg aan [slachtoffer] of zij wist hoe lang de man was. Ik zag dat [slachtoffer] van het bed af kwam en ging staan. Ik zag dat [slachtoffer] haar arm omhoog stak en met haar hand aangaf hoe lang de man was. Ik zag dat [slachtoffer] haar hand ter hoogte van mijn wenkbrauw kwam. Gezien mijn eigen lengte van 1.68 meter, schatte ik de lengte die zij aangaf op 1.65 meter lang.Ik hoorde [slachtoffer] vertellen dat de man had gezegd dat ze haar mond open moest doen en dat ze dat niet wilde en was weggerend. Ik heb [slachtoffer] aan mij horen verklaren dat zij bij deuren langs ging in de buurt om kinderpostzegels te verkopen. Zij was bij het huis van de man aangekomen. Toen de man open deed vertelde [slachtoffer] waarom ze aan de deur was. De man vroeg [slachtoffer] of zij naar binnen wilde komen. [slachtoffer] verklaarde aan mij dat zij dit niet wilde en 'nee' zei tegen de man. [slachtoffer] zag achter de man een hond in de gang dus had zij bedacht om te zeggen dat zij allergisch is voor honden en daarom niet naar binnen wilde komen. De man liep hierop de gang in, deed de hond in de woonkamer en de deur naar de woonkamer dicht. De man heeft een kleine witte hond. Hij trok [slachtoffer] de woning in en deed de voordeur dicht. De man begon zijn broek te openen terwijl hij tegen [slachtoffer] zei "Je houdt je mond hierover dicht". De man heeft zijn broek en zijn onderbroek omlaag gedaan en zei toen tegen [slachtoffer] : "doe je mond open". [slachtoffer] wilde dit niet en hield haar lippen stijf op elkaar gedrukt terwijl zij 'nee’ schudde naar de man. De hond van de man begon achter hem te blaffen in de woonkamer. Hierop draaide de man zich om en riep iets naar zijn hond. [slachtoffer] zag op dat moment kans om zich om te draaien, de voordeur te openen en weg te rennen.
De man had [slachtoffer] bij haar arm vastgepakt om haar de woning in te trekken.
Ik vroeg of [slachtoffer] bij mij in de auto wilde stappen om te laten zien waar de man woont. Hierop zijn [slachtoffer] en haar moeder achterin het voertuig bij mij gestapt en heeft [slachtoffer] mij aangewezen hoe ik moest rijden. [slachtoffer] leidde mij naar de [a-straat] . Ze wees naar een blok huizen langs de [a-straat] . Ik hoorde [slachtoffer] verklaren dat het nummer [001] of [002] was geweest waar de man haar naar binnen had getrokken. Ik hoorde haar moeder vragen of [slachtoffer] nog wist hoe de deur openging. Ik hoorde [slachtoffer] vertellen dat de deur naar binnen openging. Ik keek naar de armbeweging die zij erbij maakte. Ik zag dat zij haar linkerarm voor haar lichaam hield en haar hand naar voren toe draaide. Tevens hoorde ik [slachtoffer] vertellen dat de voordeur van de man op dezelfde manier open ging als de voordeur thuis. Nadat ik [slachtoffer] en haar moeder thuis had afgezet, keek ik naar hun voordeur. Ik zag dat deze deur naar binnen opende en linksdraaiend was vanaf buiten gezien. Hierop ben ik terug gereden naar de huizen die [slachtoffer] had aangewezen. Ik zag dat nummer [002] een linksdraaiende deur heeft.”
2.3.1
Het procesverloop in hoger beroep is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6 tot en met 13. Voor de beoordeling van het cassatiemiddel is in het bijzonder het navolgende van belang.
2.3.2
Het voorwaardelijke verzoek dat de verdediging op de terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2020 heeft gedaan om verbalisant [ verbalisant 4] als getuige te horen, houdt – kort gezegd – verband met het eerste gesprek dat [ verbalisant 4] met [slachtoffer] heeft gevoerd. Volgens de aan het proces-verbaal van die terechtzitting gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte in dit verband onder meer het volgende aangevoerd:
“4. De verklaringen van [slachtoffer] vormen het enige in het dossier aanwezige bewijsmiddel waarin bevestiging wordt gevonden van het strafbare feit. Deze verklaringen kunnen evenwel niet als betrouwbaar worden aangemerkt. De verdediging blijft erbij dat de eerste verklaring van [slachtoffer] , afgelegd in haar slaapkamer terwijl zij sprak met de politie en met haar moeder, uiterst gebrekkig tot stand is gekomen zodat aan deze verklaring maar ook aan de verklaring die [slachtoffer] vervolgens in de studio heeft afgelegd geen althans slechts zeer beperkte waarde kan worden gehecht. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen op de pagina's 029 tot en met 031 is [slachtoffer] , nadat zij uit zichzelf niets zei over het incident, meerdere malen aangemoedigd door de hoofdagent en door haar moeder.
5. Een citaat uit het bewuste p-v: “Ik vroeg aan het meisje of zij mij wilde laten zien waar haar kamer was en of zij mij daar wilde vertellen waarom ze zo verdrietig was. Ik zag dat [slachtoffer] gelijk verlegen werd en wegkeek van mij. Ik hoorde dat zij vertelde dat ze niet met mij mee wilde en niet wilde vertellen wat er was gebeurd. [slachtoffer] zei tegen haar moeder dat zij het aan mij moest vertellen. (...) Ik vroeg [slachtoffer] of zij mij wilde vertellen waarom ze zo verdrietig was geweest vandaag. Ik hoorde [slachtoffer] vertellen dat zij samen met een vriendinnetje langs de deuren was gegaan in de wijk om kinderpostzegels te verkopen. En dat ze toen bij 'dat huis' aanbelde en dat mama de rest maar moest vertellen. En ik vroeg aan [slachtoffer] of ze het zelf aan mij wilde vertellen. Ik zag dat [slachtoffer] gelijk het dekentje voor haar gezicht hield en tegen haar moeder aan ging hangen om zich bij haar moeder te verstoppen. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen tegen haar moeder: “jij moet het maar vertellen”. (...) Ik vroeg [slachtoffer] of ze mij wilde vertellen wat er was gebeurd waardoor ze zo verdrietig was geworden. Ik zag dat [slachtoffer] elke keer zichzelf verstopte achter haar dekentje en tegen haar moeder aan ging hangen als er vragen werden gesteld die over het incident gingen. Ik hoorde dat de moeder van [slachtoffer] haar dochter aanmoedigde om te vertellen wat er was gebeurd, dat het juist goed was als ze het zou vertellen. (...) Uiteindelijk na meerdere malen vragen en aanmoedigen vanuit mij en haar moeder, belonen als zij iets had verteld en tussendoor over luchtige dingen praten, is het verhaal eruit gekomen.”
6. [slachtoffer] , zo vermeldt het dossier, werd dus beloond als zij iets had verteld. Uit de rechtspsychologie blijkt dat de eerste verklaring van een aangever of aangeefster cruciaal is. Wanneer het vermeende slachtoffer op dat moment signalen krijgt van de recherche, of wordt beloond om iets te zeggen wat zij helemaal niet wil zeggen of herhalen omdat het wellicht niet gebeurd is, dan is dat funest voor het verdere strafrechtelijk onderzoek. Bovendien werd [slachtoffer] in de slaapkamer niet ondervraagd door een gecertificeerd zedenrechercheur, maar slechts door een hoofdagent.
7. Ook uit de verklaring van moeder [slachtoffer] , afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 2 juli 2019, blijkt naar de mening van de verdediging dat het gesprek in de slaapkamer van [slachtoffer] niet naar de regelen der kunst - en zelfs uiterst gebrekkig - is verlopen. Uit de verklaring van [aangever] : “U vraagt mij of de politieagente ook een blocnote bij zich had of iets anders. Ja, ze schreef wel dingen op, ik weet niet meer waarop. Ze heeft in de tijd dat ze vragen gesteld heeft ook wel eens gebeld met iemand van zeden geloof ik, om advies in te winnen geloof ik.” Erg gedegen en adequaat komt het niet over, nog los van het feit dat in het dossier op geen enkele plek melding is gemaakt van de naam van de zedenrechercheur met wie de hoofdagente contact zou hebben gehad tijdens het gesprek. Het proces-verbaal vermeldt in dit opzicht slechts dat gesproken is met een collega van Team Zeden, zonder dat duidelijk wordt wie dat geweest is en of over de manier van vragen stellen bijvoorbeeld informatie is uitgewisseld onderling. Er is evenmin duidelijk geworden hoe dit proces-verbaal van bevindingen tot stand is gekomen. Heeft de hoofdagente daarvoor haar aantekeningen gebruikt? Het geluid van het verhoor is niet opgenomen, zodat niet te controleren valt hoe een en ander exact is verlopen. En dat maakt het nog eens extra onzorgvuldig, omdat het opnemen van dit verhoor simpelweg verplicht is op grond van de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten. Het is zelfs nog erger: conform die Aanwijzing had het verhoor zelfs audiovisueel vastgelegd moeten zijn. Dat dit allemaal niet is gebeurd brengt met zich mee dat dusdanig veel gebreken kleven aan de totstandkoming van de verklaringen van [slachtoffer] dat deze verklaringen niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden.
8. Het is meer dan een gemiste kans dat de deskundige dr. G. Wolters op deze aspecten niet is ingegaan in zijn rapportage en dat aan de verdediging (en aan de advocaat-generaal) niet de gelegenheid is geboden om vragen aan de deskundige te formuleren waarop de deskundige de antwoorden in zijn rapport had kunnen verwerken. Juist dit soort aspecten verdienen de aandacht, omdat dit de kern raakt: de totstandkoming van het enige bewijs in een strafzaak.
9. De vraag die zich ook opdringt is waar deze overhaaste operatie nu toch in gemoede voor nodig was. Haastige spoed is zelden goed en dat blijkt ook hier maar weer. Uit het dossier blijkt niet of een gecertificeerd zedenrechercheur op het bewuste moment niet beschikbaar was, maar laten we daar maar van uitgaan. Niet valt dan in te zien waarom niet is gewacht totdat deze zedenrechercheur wel beschikbaar was voor een gesprek met [slachtoffer] . En wanneer het dan toch per se noodzakelijk wordt geacht om meteen met de minderjarige in kwestie in gesprek te gaan, waarom dan niet minst genomen kiezen voor een geluidsopname?
10. Nu aan de verklaringen van [slachtoffer] ernstige betrouwbaarheidsgebreken kleven, die niet zozeer veroorzaakt zijn door wat zij heeft verklaard maar uitdrukkelijk wel door de weg die is afgelegd naar deze verklaringen toe, kunnen haar verklaringen niet voor het bewijs worden gebruikt. Dit maakt dat het enige belastende bewijsmiddel er in feite niet is, zodat cliënt bij gebrek aan bewijs van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.”
In aanvulling daarop heeft de raadsman blijkens het proces-verbaal naar voren gebracht:
“Mocht uw hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit komen, dan doe ik een voorwaardelijk verzoek tot het horen van de deskundige dr. Wolters en verbalisant [verbalisant 5] (de Hoge Raad begrijpt: [ verbalisant 4] ), die in de slaapkamer het eerste gesprek met [slachtoffer] heeft gevoerd. De verbalisant kan aangeven hoe dat gesprek is verlopen. Heeft er aanmoediging plaatsgevonden en heeft een en ander invloed gehad op de verklaring van [slachtoffer] ? Ook kan zij aangeven of zij destijds heeft gesproken met een collega van Team Zeden en of er niet iemand van dat team beschikbaar was voor het afnemen van een verklaring. De noodzaak tot het horen van de verbalisant bestaat omdat anders nooit kan worden opgehelderd hoe een en ander is gegaan. Juist omdat het de eerste verklaring van [slachtoffer] is, moeten we weten hoe het gesprek precies is gegaan.”
2.3.3
Op de terechtzitting in hoger beroep van 2 december 2020 is de raadsman van de verdachte – nadat G. Wolters als deskundige was gehoord over de door hem uitgebrachte rapportage – nader ingegaan op onder meer het verloop van het eerste verhoor van [slachtoffer] . De raadsman heeft op die terechtzitting blijkens het proces-verbaal onder meer het volgende naar voren gebracht:
“Ik wil beginnen het een en ander op te merken over de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen. De 'Aanwijzing Zeden', die gold ten tijde van het indexdelict, is in dit kader van belang. Uit die aanwijzing blijkt dat aangevers en andere getuigen zoveel mogelijk afzonderlijk moeten worden gehoord, zodat, ook onbewuste, beïnvloeding wordt voorkomen. Verder blijkt uit het bepaalde in punt 4.4 van die aanwijzing dat minderjarigen bij voorkeur slechts één keer worden gehoord in een strafzaak en dat van dat verhoor in de regel een audiovisuele opname wordt gemaakt. Ik verzoek u in dit verband hetgeen ik hierover in mijn eerder overgelegde en voorgedragen pleitnota heb opgenomen als herhaald en ingelast te beschouwen.
Het verhoor van de deskundige Wolters ter terechtzitting van vandaag heeft mij wat teleurgesteld. Ik stel voorop dat ik de deskundigheid van Wolters niet betwist, maar wel vind ik dat zijn onderzoek een aantal zwakke punten kent. Vandaag heeft Wolters verklaard dat hij, wat het eerste contact met [slachtoffer] betreft, niet speciaal heeft gelet op de formele aspecten. Dat vind ik gek. Het lijkt mij dat juist de formele aspecten van een verhoor onderdeel uitmaken van een onderzoek naar de betrouwbaarheid van verklaringen. In het rapport van Wolters is hier vrijwel niets over opgenomen. Ik maak echter uit zijn verklaring van vandaag op dat het eerste contact met een aangeefster heel belangrijk is. Ik heb hem horen verklaren dat het in zedenzaken een groot probleem is dat kinderen, voorafgaand aan het studioverhoor, druk ervaren om bepaalde dingen te zeggen. Ook heeft hij opgemerkt dat het eerste contact met [slachtoffer] in haar slaapkamer wat korter had kunnen duren. Ik vraag mij af waarom hij dit niet in zijn rapport heeft opgenomen. Het lijkt mij belangrijk om zo'n kritische opmerking te vermelden.
Ik heb Wolters zo begrepen dat hij meent dat het eerste contact met [slachtoffer] niet is verlopen zoals het had gemoeten. De aanwezigheid van de moeder van [slachtoffer] was onwenselijk en ook had het de voorkeur gehad om een zedenrechercheur met [slachtoffer] in gesprek te laten gaan. Ook blijkt uit het proces-verbaal niet duidelijk op welke wijze sprake is geweest van het belonen van [slachtoffer] . Is bijvoorbeeld tegen haar gezegd dat zij, als ze verklaarde, nog even op de iPad mocht? Ik weet het niet.
Het viel mij op dat Wolters de politie verdedigde, in die zin dat hij zei dat een zedenrechercheur op dat moment niet beschikbaar was. De desbetreffende agent heeft overleg gehad met een zedenrechercheur, dus die rechercheur zal in elk geval in Nederland zijn geweest. Die stelling durf ik wel te verdedigen. Het blijft een feit dat [slachtoffer] toen een eerste verklaring heeft afgelegd. Die verklaring kan, als, zoals in dit geval, niet alle zorgvuldigheidsnormen in acht zijn genomen, negatief uitwerken op later afgelegde verklaringen.
Ik heb het idee dat de deskundige met name heeft gelet op het studioverhoor, maar ik kreeg tegelijkertijd de indruk dat Wolters geen concrete herinnering had aan het bekijken van de audiovisuele opname daarvan. Ik ben van mening dat ook gekeken had moeten worden naar hetgeen zich daaraan voorafgaand had afgespeeld.
Al met al kom ik tot de volgende conclusies. Allereerst ben ik van mening dat de door Wolters opgestelde betrouwbaarheidsrapportage niet of nauwelijks van waarde is, nu in dat rapport de meest relevante aspecten onbesproken zijn gelaten. Weliswaar heeft Wolters zich vandaag ter zitting over die aspecten uitgelaten, maar het was veel beter geweest als een en ander in de rapportage was opgenomen.
Ten tweede ben ik van mening dat de verklaring van Wolters, zoals vandaag door hem afgelegd, en de door hem opgestelde rapportage, geen steun kunnen bieden aan de verklaringen van [slachtoffer] . De door Wolters afgelegde verklaring en de door hem opgestelde rapportage vormen sowieso geen steunbewijs. Wat mij betreft kan daar ook niet uit worden afgeleid dat er stevige aanwijzingen zijn dat de verklaringen van [slachtoffer] moeten worden geloofd. Wolters is in mijn optiek nog betrekkelijk voorzichtig. Hij geeft aan dat het eerste verhoor niet is verlopen zoals dat had gemoeten, maar volgens hem heeft een en ander geen effect gehad op de later door [slachtoffer] afgelegde verklaring. Ik vind dat lastig om te begrijpen. Mij is niet duidelijk geworden waarom Wolters dit standpunt inneemt. Hij heeft aangegeven dat hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard uit haarzelf is gekomen, en niet van haar moeder afkomstig is, maar we weten helemaal niet hoe dat eerste gesprek is verlopen. Er is daarvan geen audiovisuele opname gemaakt en ook is het gesprek niet woordelijk uitgewerkt. Die vaststelling kan dan ook niet worden gedaan.
Ik blijf bij mijn standpunt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde. Mijn cliënt heeft een verklaring afgelegd, waarin hij zichzelf niet heeft gespaard, en die verklaring zaait voldoende twijfel. Het dossier bevat daarnaast ook nog de verklaring van de muziektherapeute. Mijn cliënt dient te worden vrijgesproken.
(...)
Ik breng tot slot nog een ander belangrijk punt naar voren. Ik heb uw hof vandaag verzocht om mijn pleitnota die ik ter terechtzitting van 29 april 2020 heb voorgedragen als herhaald en ingelast te beschouwen. In die pleitnota heb ik het standpunt ingenomen dat er onvoldoende compenserende maatregelen zijn getroffen voor het niet kunnen horen van [slachtoffer] . Ik handhaaf dat standpunt. De deskundige Wolters, die ter terechtzitting van heden is gehoord, heeft onvoldoende oog gehad voor het belangrijkste punt. Wolters heeft bij zijn onderzoek namelijk niet de 'Aanwijzing Zeden' betrokken. Dat is toch wel een minimumvereiste bij het opstellen van een betrouwbaarheidsrapportage. Dat betekent dat er geen deugdelijk onderzoek is verricht naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] .
Overigens ben ik van mening dat het eerste contact met [slachtoffer] heeft te gelden als een verhoor. In veel zedenzaken wordt, voorafgaand aan het verhoor, een informatief gesprek gevoerd. Het proces-verbaal van zo'n gesprek beslaat dan vaak niet meer dan 2 of 3 alinea's. In dit geval is van het eerste contact met [slachtoffer] een uitvoerig proces-verbaal opgemaakt, waarin staat dat "het hele verhaal eruit is gekomen". Er is sprake geweest van een verhoor, dat niet op die manier had mogen plaatsvinden.”
2.4.1
Het verzoek dat de verdediging op de terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2020 heeft gedaan om [ verbalisant 4] als getuige te horen, is een verzoek als bedoeld in artikel 315 in samenhang met artikel 328 van het Wetboek van Strafvordering, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Dat geldt ook wanneer het verzoek voorwaardelijk is gedaan en, zoals in dit geval, de daaraan gestelde voorwaarde is vervuld.
2.4.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2020 en ook de processen-verbaal van de latere terechtzittingen en de uitspraken van het hof houden niet een beslissing in op het voorwaardelijke verzoek om [ verbalisant 4] te horen. Uit het onder 2.3 weergegeven procesverloop volgt ook niet dat de verdediging na de zitting van 29 april 2020 dat verzoek niet langer heeft gehandhaafd of dat er geen belang meer zou bestaan bij het horen van [ verbalisant 4] . Het cassatiemiddel is daarom terecht voorgesteld en moet tot cassatie leiden.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het eerste en het derde cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 oktober 2022.