ECLI:NL:HR:2022:1406

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
21/02940
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekening van dagvaarding in hoger beroep en feitelijke woon- of verblijfplaats van verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een verdachte die was aangeklaagd voor diefstal met geweld, zoals omschreven in artikel 312.1 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat dit te laat was ingesteld volgens artikel 408.1.b van het Wetboek van Strafvordering. De betekening van de dagvaarding in hoger beroep was gedaan aan een medewerker van het Openbaar Ministerie en verzonden naar het adres van de verdachte in Polen. De vraag die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, was of het hof het in de brief van de verdachte opgegeven adres in Nederland had moeten aanmerken als feitelijke woon- of verblijfplaats.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende gemotiveerd had waarom het adres in Den Haag, dat in de brief van de verdachte was vermeld, niet als feitelijke woon- of verblijfplaats kon worden aangemerkt. De Hoge Raad concludeerde dat de vermelding van het adres in de brief, die als bijzondere volmacht was aangemerkt, voldoende was om dit adres als een voor de hand liggend adres te beschouwen. De Hoge Raad verklaarde de betekening van de dagvaarding in hoger beroep nietig, waarmee de eerdere uitspraak van het hof werd vernietigd. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de feitelijke woon- of verblijfplaats van een verdachte in het kader van de geldigheid van de betekening van een dagvaarding.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02940
Datum11 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 mei 2021, nummer 22-003701-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.M. Lintz, advocaat te ‘sGravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend (uitgereikt).
2.2
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.2, 2.3 en 2.8 tot en met 2.10.
2.3
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- verklaart de betekening van de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 oktober 2022.