ECLI:NL:HR:2022:1405

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
21/03164
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie inzake niet-ontvankelijkheid in hoger beroep door verlate indiening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte was in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het hoger beroep te laat was ingesteld. De verdachte had op 11 september 2020, de laatste dag van de appeltermijn, zich gemeld bij de griffie van het gerecht met de intentie om hoger beroep in te stellen. Echter, een ambtenaar van de Landelijke Beveiligingsdienst had hem meegedeeld dat hij daarvoor een advocaat nodig had, waarna de verdachte onverrichter zake was vertrokken. Het hof oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maakten.

De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had onderbouwd waarom de ambtelijke informatie die aan de verdachte was verstrekt, niet als verontschuldigbare termijnoverschrijding kon worden aangemerkt. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk was verklaard in het hoger beroep, terwijl er wel degelijk sprake was van onjuiste informatie die de verdachte had ontvangen. Hierdoor was de termijnoverschrijding niet zonder meer aan de verdachte toe te rekenen. De Hoge Raad heeft de zaak teruggeworpen naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking door ambtenaren en de gevolgen daarvan voor de rechtspositie van verdachten in strafzaken. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke stap gezet in het waarborgen van de rechtsbescherming van verdachten, vooral in situaties waarin zij afhankelijk zijn van ambtelijke informatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03164 C
Datum11 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 3 december 2020, nummer H 137/2020, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel richt zich tegen het oordeel van het hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep omdat dit te laat is ingesteld.
2.2
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De uitspraak van het hof houdt onder meer het volgende in:
“De verdachte is ter terechtzitting van het Gerecht van 7 augustus 2020 verschenen. Op 28 augustus 2020 werd het vonnis ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Ingevolge het bepaalde in artikel 437, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) moet het hoger beroep in zo'n geval worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak van het Gerecht, derhalve uiterlijk op 11 september 2020. Daarnaar ter terechtzitting in hoger beroep gevraagd heeft de verdachte verklaard dat hij op 28 augustus 2020 bij de uitspraak van het Gerecht aanwezig was en dat de rechter had meegedeeld dat hij binnen 14 dagen hoger beroep kon instellen. Het hoger beroep werd evenwel pas op 19 oktober 2020 door de verdachte ingesteld.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gebracht dat de verdachte zich, op telefonisch advies van mr. A.S.M. Blonk, kantoorgenote van mr. M. Verkade-van Hoek, op 11 september 2020 bij het gerechtsgebouw heeft gemeld met de intentie om hoger beroep in te stellen, maar dat hem toen door een ambtenaar van de Landelijke Beveiligingsdienst (LBD) is medegedeeld dat hij daarvoor een advocaat nodig heeft, waarop de verdachte onverrichter zake is vertrokken.
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte zich op 11 september 2020 inderdaad bij het gerechtsgebouw heeft gemeld.
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat het enkele verschijnen door de verdachte op 11 september 2020 met de intentie hoger beroep in te stellen met zich brengt dat het hoger beroep tijdig is ingesteld. In subsidiaire zin heeft de raadsvrouw betoogd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Het Hof overweegt als volgt.
Het Hof verwerpt het primaire verweer van de raadsvrouw, aangezien artikel 445, eerste lid, in samenhang met artikel 447, eerste lid, Sv vereist dat hoger beroep wordt ingesteld door een verklaring af te leggen op de griffie van het Gerecht, van welke verklaring een akte wordt opgemaakt, die door de griffier en degene die de desbetreffende verklaring aflegt, wordt ondertekend. Hiervan is op 11 september 2020 geen sprake geweest.
(...)
Aannemelijk is geworden dat de verdachte op 11 september 2020 bij het gerechtsgebouw is verschenen en dat hem daarbij onjuiste ambtelijke informatie is verstrekt.
Deze informatie is evenwel niet van dien aard dat de verdachte hierdoor kon dwalen omtrent de termijn waarbinnen hoger beroep kon worden ingesteld. Naar het oordeel van het Hof maakt de enkele onjuiste ambtelijke informatie de termijnoverschrijding derhalve nog niet verschoonbaar. Dit zou slechts anders zijn indien de verdachte op 11 september 2020 direct wederom contact had opgenomen met een advocaat - de verdachte had immers eerder die dag contact gehad met mr. Blonk - maar daardoor niet meer op tijd voor sluitingstijd van de griffie het appel nog kon instellen, en indien hij zo spoedig mogelijk alsnog appel had ingesteld.
Daarvan is echter niet gebleken. Uit de stukken van het geding kan worden opgemaakt dat de verdachte na 11 september 2020 in ieder geval op 28 september 2020 contact had met diens huidige raadsvrouw mr. Verkade-van Hoek en dat laatstgenoemde ervan op de hoogte was dat het de verdachte naar eigen zeggen eerder niet was gelukt om hoger beroep in te stellen. In de omstandigheden van het geval vermag het Hof niet in te zien waarom de verdachte niet onmiddellijk nadien alsnog, al dan niet middels diens raadsvrouw, maar eerst op 19 oktober 2020, hoger beroep had ingesteld
Nu het appel te laat is ingesteld en voorts geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, kan de verdachte niet in zijn hoger beroep worden ontvangen. De verdachte zal dan ook in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.”
2.3
De relevante wettelijke bepalingen luiden als volgt:
- Artikel 445 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering van Curaçao (hierna: SvC):
“Verzet wordt gedaan en hoger beroep ingesteld door een verklaring, af te leggen door degene die het rechtsmiddel aanwendt, op de griffie van het gerecht in eerste aanleg van elk rechtsgebied.”
- Artikel 447 lid 1 SvC:
“Van iedere verklaring of indiening, als bedoeld in de artikelen 445 en 446, maakt de griffier een akte op, die hij met degene, die de verklaring aflegt of het bezwaarschrift inlevert, ondertekent. Indien deze niet kan tekenen, wordt de oorzaak van het beletsel in de akte vermeld.”
2.4
Het hof heeft kennelijk vastgesteld dat aan de verdachte, toen hij op 11 september 2020, de laatste dag binnen de appeltermijn, naar de griffie van het gerecht wilde gaan om hoger beroep in te stellen, daar door een ambtenaar van de Landelijke Beveiligingsdienst is meegedeeld – anders dan uit artikel 445 lid 1 SvC volgt – dat hij daarvoor een advocaat nodig had, waarna de verdachte is vertrokken. Het onder 2.2 weergegeven oordeel van het hof strekt ertoe dat geen sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden die de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, gelet op wat het hof heeft vastgesteld over de aan de verdachte verstrekte ambtelijke informatie.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 oktober 2022.