Uitspraak
1.Geding in cassatie
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 15 juli 2021, nrs. BK-21/00059 en BK-21/00060. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 19/3803 en SGR 19/03805) betreffende door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De belanghebbende was vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven en de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de door belanghebbende voorgestelde middelen beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling was dat de middelen niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 7 oktober 2022.