In deze zaak heeft eiseres, wonende te [woonplaats], beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de vervroegde aflossing van hypothecair krediet en de toepassing van algemene voorwaarden die een vergoeding aan de bank bepalen op basis van de netto contante waarde-methode. Eiseres heeft de Hoge Raad verzocht om het arrest van het hof te vernietigen, terwijl de Coöperatieve Rabobank U.A. als verweerder in cassatie een verweerschrift heeft ingediend. De advocaat van eiseres heeft schriftelijk gereageerd op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal M.H. Wissink, die strekte tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft het procesverloop in feitelijke instanties in acht genomen, waarbij verwezen wordt naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Na beoordeling van de klachten over het arrest van het hof, heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van eiseres verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Rabobank zijn begroot op € 2.876,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.