Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
4 oktober 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van de betrokkene, geboren in 1977. De advocaat van de betrokkene, L.E.G. van der Hut, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, waarop de advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De eerste klacht leidde niet tot vernietiging, omdat het niet nodig was om te motiveren waarom deze klachten niet konden slagen. De tweede klacht, die betrekking had op het oordeel van het hof dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit het bewezenverklaarde handelen, slaagde wel. De Hoge Raad oordeelde dat de berekening en vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel betrekking hadden op de verkoop van een eerdere oogst uit andere kweekruimtes dan die waarop de bewezenverklaring betrekking had. Dit leidde tot de conclusie dat de betrokkene geen financieel voordeel heeft genoten uit het bewezenverklaarde.
De Hoge Raad heeft daarom de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak teruggeworpen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van wederrechtelijk verkregen voordeel in vergelijkbare zaken, vooral in het kader van hennepteelt en de bewijsvoering omtrent het genoten voordeel.