Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
4 oktober 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 juni 2021. De verdachte, geboren in 1980, was in hoger beroep veroordeeld voor gewoontemodel witwassen van geldbedragen, een auto, een motorfiets, een stuk grond en een woning met zwembad, waarbij de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht (art. 420ter.1 jo. 420bis.1.b Sr) in het geding waren. De centrale vraag was of het hof toepassing had moeten geven aan de nieuwe strafbedreiging van art. 420ter Sr, die geldt met ingang van 1 januari 2015, of aan de oude regeling, nu het bewezenverklaarde feit was begaan in de periode van 1 januari 2013 tot en met 12 juli 2016. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoefde niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel was gekomen, aangezien de beoordeling van de klachten niet leidde tot vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht. Daarnaast werd in het tweede cassatiemiddel geklaagd over een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, maar de Hoge Raad concludeerde dat de zaak binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep was afgedaan, waardoor er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.