Uitspraak
wonende te [woonplaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
30 september 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg. De zaak betreft een verzoeker, aangeduid als betrokkene, die in cassatie is gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 2 maart 2022. De rechtbank had eerder een machtiging verleend op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De advocaat van betrokkene, G.E.M. Later, heeft het cassatieberoep ingesteld, terwijl de Officier van Justitie in het Arrondissement Limburg niet is verschenen en geen verweerschrift heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van betrokkene over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers was dat het cassatieberoep moest worden verworpen. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en geoordeeld dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer F.J.P. Lock.