Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
27 september 2022.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 21 juni 2021 is gewezen. De verdachte, geboren in 1967, is aangeklaagd voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een 17-jarige jongen, zoals omschreven in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft in cassatie beroep ingesteld, waarbij zijn advocaat, S.W.M. Stevens, een cassatiemiddel heeft voorgesteld. De advocaat-generaal, A.E. Harteveld, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof. Het is niet nodig om de redenen voor dit oordeel te motiveren, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, en dit arrest is gewezen op 27 september 2022. De uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.