ECLI:NL:HR:2022:1317

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
22/01002
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake flessentrekkerij door een B.V. met betrekking tot sportkleding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2022 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een vonnis van de rechtbank Alkmaar van 6 juli 2011. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat C.G. Peerik, was eerder veroordeeld voor het feitelijk leidinggeven aan flessentrekkerij door een B.V. die sportkleding bestelde bij Tsjechische leveranciers zonder deze te betalen. De aanvrager stelde dat het uitblijven van betaling het gevolg was van het niet afnemen van de ingekochte sportkleding door een Nederlandse afnemer, wat volgens hem niet voldoende was onderzocht in de eerdere rechtszaak.

De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde gronden voor herziening niet het ernstige vermoeden wekten dat de aanvrager zou zijn vrijgesproken als de rechtbank op de hoogte was geweest van de nieuwe informatie. De aanvraag richtte zich voornamelijk op de aankopen bij de leverancier B, maar de Hoge Raad concludeerde dat de overige aankopen in de bewezenverklaring zelfstandig konden dragen. Bovendien werd onvoldoende onderbouwd dat er een concreet vooruitzicht op betaling door de afnemer was.

Uiteindelijk wees de Hoge Raad de aanvraag tot herziening af, waarmee de eerdere veroordeling van de aanvrager in stand bleef. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de voorwaarden voor herziening in het strafrecht, met name in gevallen van flessentrekkerij en de rol van feitelijk leidinggeven.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/01002 H
Datum27 september 2022
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank Alkmaar van 6 juli 2011, nummer 14-904016-10, ingediend door C.G. Peerik, advocaat te Amsterdam,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De rechtbank heeft de aanvrager veroordeeld voor onder meer een beroep of een gewoonte maken van het kopen van goederen, met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren, meermalen begaan door een rechtspersoon, terwijl hij telkens feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, tot een gevangenisstraf van drie maanden.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Bewezenverklaring

Bij de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, is door de rechtbank ten laste van de aanvrager onder meer bewezenverklaard dat:
“[A] B.V. in de periode van 15 juni 2004 tot en met 19 april 2005 in Nederland en/of in Tsjechië een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen, met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen gekocht, te weten:
- op 15 oktober 2004 (factuurdatum) fietstenues, althans sportkleding, van [B] s.r.o. te [plaats] (Tsjechische Republiek) ter waarde van € 17.344,32 en
- op 12 november 2004 (factuurdatum) fietstenues, althans sportkleding, van [B] s.r.o., te [plaats] (Tsjechische Republiek), ter waarde van € 35.717,37 en
- op 31 augustus 2004 (factuurdatum) fietstenues, althans sportkleding (shorts, jassen en shirts), van [C] s.r.o te [plaats] (Tsjechische Republiek) ter waarde van € 3.042,- en
- op 1 februari 2005 (factuurdatum) fietstenues, althans sportkleding (shirts en shorts), van [C] s.r.o. te [plaats] (Tsjechische Republiek) ter waarde van € 1.142,- en
- op 19 april 2005 (factuurdatum) fietstenues, althans sportkleding (shirts, shorts, jackets en petten), van [betrokkene 1] te [plaats] (Tsjechische Republiek), ter waarde van € 4.753,40 en
- op 3 maart 2005 fietstenues, althans sportkleding, van [D] s.r.o., te [plaats] (Tsjechische Republiek) ter waarde van circa € 3.000,-
zulks terwijl hij, verdachte, telkens feitelijk leiding heeft gegeven aan vorenomschreven verboden gedragingen.”

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat, als dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
De aanvraag tot herziening berust op de stelling dat de rechtbank niet zou hebben bewezenverklaard dat [A] B.V. het oogmerk had om zonder volledige betaling zich de beschikking te verzekeren over sportkleding, als zij ermee bekend was geweest dat het uitblijven van (volledige) betaling het gevolg was van de omstandigheid dat ingekochte sportkleding onverwacht niet werd afgenomen door de [E], waardoor [A] B.V. niet over voldoende middelen beschikte om de Tsjechische leverancier te betalen.
4.3.1
Het aangevoerde wekt om de navolgende redenen niet het ernstig vermoeden dat de rechtbank de aanvrager zou hebben vrijgesproken van het tenlastegelegde feitelijk leidinggeven aan flessentrekkerij door [A] B.V., als de rechtbank daarmee bekend was geweest.
4.3.2
Uit de bij de aanvraag gevoegde schriftelijke verklaring van de aanvrager volgt dat de sportkleding die zou zijn ingekocht voor de [E], door [A] B.V. was afgenomen bij “[F] oftewel [B]”. Op grond van de verklaring van [betrokkene 2] van 26 januari 2007 (documentnummer R1-009) en het daarbij behorende overzicht (R1-011), die zich bij de stukken van de zaak bevinden, moet worden aangenomen dat het hier de in de bewezenverklaring genoemde onderneming [B] s.r.o. betreft. Uit die stukken volgt verder dat de aanvrager bij [B] s.r.o. meerdere orders voor diverse Nederlandse sportclubs heeft geplaatst en dat de in de bewezenverklaring genoemde facturen van 15 oktober 2004 en 12 november 2004 met die orders verband houden. De herzieningsaanvraag richt zich daarmee klaarblijkelijk alleen op de in de bewezenverklaring betrokken aankopen bij [B] s.r.o., voor zover die betrekking hebben op ten behoeve van de [E] ingekochte sportkleding. In de aanvraag wordt niet toegelicht hoe het aangevoerde raakt aan de overige in de bewezenverklaring betrokken aankopen, terwijl die onderdelen de bewezenverklaring dat [A] B.V. een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het kopen van sportkleding met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over de goederen te verzekeren zelfstandig kunnen dragen.
4.3.3
Daarnaast onderbouwen de bij de aanvraag gevoegde stukken onvoldoende het bestaan van een concreet vooruitzicht op betaling door de [E]. De bij de aanvraag gevoegde brief van de secretaris van de [E] van 10 februari 2005 houdt weliswaar in dat de [E] met [A] B.V. een overeenkomst is aangegaan die inhoudt dat bestellingen van kleding bij [A] B.V. plaatsvinden door de [E]. Maar die brief vermeldt ook dat de [E] feitelijk geen bestelling heeft geplaatst en dat [A] B.V. “zelfstandig en zonder opdracht” van de [E] kleding “vooruit [heeft] laten produceren”. De bij de aanvraag gevoegde schriftelijke verklaring van de ex-partner van de aanvrager, [betrokkene 3], maakt dat niet anders, nu daarin zonder nadere onderbouwing wordt gesteld dat [A] B.V. kleding mocht leveren aan de [E] en die verklaring verder slechts inhoudt dat de aanvrager [betrokkene 3] had verteld dat onenigheid binnen de [E] ertoe heeft geleid dat de bestelling niet is afgenomen.
4.4
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.

5.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 september 2022.