Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
27 september 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1972, was beschuldigd van verduistering van een elektronische enkelband, die toebehoorde aan de Dienst Vervoer en Ondersteuning. De politierechter had in eerste aanleg de verduistering bewezen verklaard, maar de raadsman van de verdachte had in hoger beroep vrijspraak bepleit, stellende dat de gedragingen van de verdachte gekwalificeerd moesten worden als vernieling in plaats van verduistering. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof had moeten aanvullen met de gronden van de bewijsmiddelen, aangezien de raadsman vrijspraak had bepleit. Ondanks deze procedurele fout, oordeelde de Hoge Raad dat de verdachte onvoldoende belang had bij cassatie, omdat de verdachte de feitelijke gedragingen had bekend en het verweer enkel over de opgave van bewijsmiddelen ging. De Hoge Raad verwerpt het beroep, maar constateert wel dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, zonder verdere rechtsgevolgen aan deze constatering te verbinden.