Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
27 september 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Holland van 11 april 2022. Het betreft een verzoek tot uitlevering van een opgeëiste persoon met de Vanuatuaanse en Nigeriaanse nationaliteit aan de Verenigde Staten, waar hij wordt verdacht van het verspreiden van kinderporno. De opgeëiste persoon heeft verweer gevoerd tegen zijn uitlevering, met de stelling dat hij door deze uitlevering het risico loopt op een flagrante inbreuk op zijn rechten zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel van de opgeëiste persoon beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van de rechtbank niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.