Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beslissing
27 september 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van grote hoeveelheden cocaïne, verborgen in zeecontainers uit Midden-Amerika, en het medeplegen van voorbereidingshandelingen daartoe. De zaak kwam in cassatie naar aanleiding van de vraag of de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de redelijke termijn en de toetsing daarvan in cassatie. Het hof had vastgesteld dat de redelijke termijn was overschreden, maar had ten onrechte aangenomen dat de verdachte zich niet in voorlopige hechtenis bevond. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte meer dan twee jaar in voorlopige hechtenis heeft gezeten en dat het hof dit niet correct heeft meegenomen in zijn oordeel. Hierdoor is de opgelegde gevangenisstraf van zeven jaren en zeven maanden verminderd met drie maanden, tot zeven jaren en vier maanden. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof, maar verwerpt het beroep voor het overige.