ECLI:NL:HR:2022:1283
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens verkeerde naam in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] te [Z] tegen het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg. De zaak betreft een verzet dat door belanghebbende was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Limburg van 11 oktober 2021, waarin het verzet niet-ontvankelijk was verklaard omdat de gemachtigde een verkeerde naam had gebruikt. De gemachtigde had aanvankelijk beroep ingesteld op naam van [A], maar dit was binnen de beroepstermijn hersteld naar [X]. De Rechtbank had geoordeeld dat [A] geen belanghebbende was en het verzet niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Rechtbank niet voldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van de zaak. De gemachtigde had in het verzetschrift per abuis de verkeerde naam gekopieerd uit een vergelijkbaar dossier. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank de gelegenheid had moeten geven om dit verzuim te herstellen, maar dat het verzet niet tot cassatie kon leiden omdat de enige beroepsgrond in het cassatieberoep betrekking had op de hoogte van de kostenvergoeding die door de heffingsambtenaar was vastgesteld. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, omdat de Rechtbank de toegepaste wegingsfactor voor de kostenvergoeding gerechtvaardigd had geacht, gezien de eenvoud en geringe werkbelasting van de zaak.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten en heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, waarbij het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard.