Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
8 maart 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 februari 2021. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaat C. Mohr uit Maastricht. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, specifiek gerelateerd aan de handel in vuurwerk. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit oordeel werd gegeven zonder verdere motivering, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest ook aandacht besteed aan de betalingsverplichting van de betrokkene, waarbij werd opgemerkt dat de toegepaste matiging van deze verplichting in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in feitelijke aanleg onbegrijpelijk was. De Hoge Raad heeft het beroep uiteindelijk verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu, samen met raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.