ECLI:NL:HR:2022:1265

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
21/02401
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal met bedreiging met geweld in bewoonde woning

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van diefstal met bedreiging met geweld, gepleegd in de nacht van 6 augustus 2018 in de woning van een 73-jarige vrouw. De verdachte had samen met mededaders een plan opgevat om in te breken in de woning, maar was zelf niet in de woning aanwezig tijdens de inbraak. De mededaders dreigden met geweld tegen de bewoonster, die hen vroeg om geld. Het hof had geoordeeld dat de verdachte opzet had op de bedreiging met geweld, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet voldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich bewust was van de mogelijkheid dat zijn mededaders geweld zouden gebruiken bij een confrontatie met de bewoonster. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02401
Datum20 september 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 juni 2021, nummer 21-003635-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het opzet van de verdachte op het bedreigen met geweld van het slachtoffer.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij 6 augustus 2018, te [plaats], gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening:
- geld,
- sieraden,
- portemonnees (met inhoud),
- een sieradenkistje (met inhoud),
- een geldkistje (met inhoud),
- een (huis)telefoon,
- een ID-kaart,
- een bankpas (ten name van [betrokkene 1]),
- een bankpas (ten name van [betrokkene 2]),
- (andere) bankpassen,
- een kerkradio en/of
- een (heren)horloge,
toebehorende aan [betrokkene 1] en/of aan haar zoon [betrokkene 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) heeft weggenomen,
welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [betrokkene 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s), hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
- zich – voorzien van een geheel of gedeeltelijk bedekt hoofd/gezicht en/of voorzien van (een) zaklantaarn(s)
- naar/in de woning(en) van die [betrokkene 1] (en haar zoon [betrokkene 2]) (beide) gelegen aan de [a-straat 1]) heeft/hebben begeven,
- (vervolgens) – terwijl die [betrokkene 1] (op dat moment) net wakker was/net uit bed was – de slaapkamer van die [betrokkene 1] is/zijn binnen gegaan en/of
- (vervolgens) tegen/in de richting van die [betrokkene 1] heeft/hebben geschreeuwd: “Ga liggen, ga liggen op de grond” en/of “We willen geld! Geld, geld, geld!” en/of “Waar heb je het geld!” (waarna die [betrokkene 1] (aan) hem, verdachte en/of zijn mededader(s), heeft meegedeeld waar/op welke plek(ken) (het) geld lag en/of
(waarna verdachte(n) de betreffende woning(en) heeft/hebben doorzocht en/of (alles) overhoop heeft/hebben gehaald).”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 14 tot en met 16 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018353262-1), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van aangeefster [betrokkene 1] d.d. 7 augustus 2018:
“Ik, [betrokkene 1] geboren op [geboortedatum] 1943, woon aan de [a-straat 1] te [plaats]. Ik woon hier in een boerderij en het is een ‘in’woning. Mijn zoon woont achter de boerderij en we kunnen in de woning naar elkaar toe. Mijn zoon is afgelopen nacht van zaterdag 4 op zondag 5 augustus 2018 op vakantie gegaan met zijn gezin.”
“Ik ben op zondag 5 augustus 2018 omstreeks 23:00 uur haar bed gegaan. Ineens zag ik dat de slaapkamer deur open ging en dat er drie of vier mannen in mijn slaapkamer stonden. Ik hoorde ze heel hard schreeuwen; Ga liggen, ga liggen op de grond! We willen geld! Geld, geld, geld. Dat hebben ze meerdere keren herhaald. Waar heb je het geld! Ik heb gezegd dat ik geld in mijn nachtkastje had liggen en dat geld hebben ze ook gepakt. Ik ben uit angst blijven staan, ik ben dus niet op de grond gaan liggen. Ik had hier ongeveer 100 euro in liggen want dat had ik net gepind omdat ik mijn kleinkinderen altijd geld meegeef op vakantie. De mannen hebben voor mijn ogen al mijn kasten en lades geopend en alles meegenomen wat ze mee wilden nemen. Ik heb af en toe even durven kijken maar ook vaak niet. Ik was bang.”
“Ik kon niet heel veel zien van de mannen, want het was hartstikke donker in mijn slaapkamer en de mannen hadden zaklantaarns bij zich. Ik had op mijn nachtkastje mijn telefoon liggen. Dit is een gewone huistelefoon en geen mobiele telefoon.”
“Ik zag dat ze de telefoon mee hebben genomen. En ze bleven maar roepen: Meer geld we willen meer geld! Ik zei dat er niet meer geld was. Vervolgens zijn de mannen weggegaan en ben ik nog even in mijn slaapkamer gebleven. Ik was erg bang. Ik hoorde ineens dat er een auto weg reed dus ik dacht dat dat de mannen waren. Toen heb ik op mijn wekker gekeken en zag ik iets van de 3 en ik meende dat het zo rond 3.00 uur was.”
“Ik ben samen met de politie door mijn woning gelopen om te kijken wat er allemaal weg is genomen, ik zag dat het volgende weg was genomen:
- Mijn geldkistje
- Mijn huistelefoon
- Een donkerrood stoffen sieradenkistje met daarin: een hangertje met gouden bloedkralen en een hangertje met een gouden mutsenbel
- Geld ongeveer 100 euro
- 2 portemonnees
- 2 gouden ( zonder steentjes o.i.d. ) trouwringen, van mij en mijn overleden man
- In mijn portemonnee zat mijn bankpas en mijn identiteitskaart.”
“U vraagt mij of ik de mannen kan omschrijven. Ik kan u het volgende erover vertellen:
- Ze waren tenger van postuur. Ze waren niet heel breed
- Ze waren niet heel groot. Ik denk ongeveer 1.70 - 1.75 meter
- Ik dacht dat ze allemaal wat voor de mond hadden. Iets van een doek ofzo. Ik geloof dat het hele gezicht bedekt was
- Ik geloof dat ik iets van handschoenen zag maar dat weet ik niet zeker
- Ze hadden een buitenlands accent maar spraken wel Nederlands.”
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 24 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018353753-3), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [betrokkene 2] d.d. 27 augustus 2018:
‘Toen ik op vakantie was is er ingebroken in onze woning. Mijn broer heeft aangifte gedaan en heeft met mij hierover contact gehad. Toen wij terug kwamen van vakantie bleken er toch met name sieraden en een aantal bankpassen te zijn ontvreemd. De goederen die zijn gestolen zijn een portemonnee met inhoud, bankpassen van onze twee dochters, de SNS digi-pas, 3 gouden kettingen, een gouden armband en een paar gouden oorbellen. Ik verzoek u dit alsnog in de aangifte op te nemen.”
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 41 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018353263-4), voor zover inhoudende zakelijk weergegeven – als verklaring van [betrokkene 3] d.d. [betrokkene 2] d.d. 6 augustus 2018:
“Vanmorgen, 6 augustus 2018, bevond ik mij in mijn woning aan de [a-straat 2] te [plaats]. Omstreeks 06.10 uur hoorde ik dat we gebeld werden op onze huistelefoon. Ik zag dat er met een onbekend nummer gebeld werd. Ik nam op en zei: “met [betrokkene 2]”. Ik hoorde een mannenstem, aan de andere kant van de lijn, zeggen dat hij van de Rabobank beveiliging was en graag de pincode wilde hebben van de bankpas op naam van [betrokkene 2].”
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 46 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018353263-29), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Naar aanleiding van een verdacht telefoontje naar de zwager ([betrokkene 2]) en schoonzus van aangeefster [betrokkene 1] op 6 augustus 2018 omstreeks 06:10 uur, zijn de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] opgevraagd.
Uit de verkregen historische verkeersgegevens komen onderstaande contacten naar voren:
Beller Gebelde Datum/tijdstip Duur
[telefoonnummer 2] [telefoonnummer 1] 2018-08-06 06:12:57 106
[telefoonnummer 1] [telefoonnummer 3] 2018-08-06 06:29:59 11
De manspersoon, die belde met de vraag om de pincode, blijkt gebeld te hebben met het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 2]. Dit telefoonnummer blijkt conform IOT op naam te staan van: [verdachte].
Vervolgens is er op het telefoonnummer [telefoonnummer 2] gezocht in het politiesysteem BVI IB. Conform BVI IB is het nummer op 26 januari 2018 genoteerd als in gebruik bij [verdachte]. Ook is op 14 augustus 2018 genoteerd dat [verdachte] aangeeft op het betreffende telefoonnummer bereikbaar te zijn. Dit betekent dat zowel op een datum/tijdstip voor als na de 6 augustus 2018 het telefoonnummer in gebruik was/is bij [verdachte].
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 58 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018353263-29), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
Ik hoorde dat [betrokkene 5], geboren op [geboortedatum] 1975, vertelde dat één van hun dochters zich herinnerde dat er een simkaart van de KPN door een koerier was gebracht. [betrokkene 5] kon zich dit nu ook herinneren. Zij gaf aan dat dit op vrijdag 3 augustus rond 18.15 uur was gebracht door een koerier. Volgens haar was deze koerier van de KPN zelf. Ik vroeg [betrokkene 5] of zij nog wist hoe die koerier er uit zag. Zij vertelde mij dat het buitenlandse man was met een gezet postuur en een lengte van ongeveer 1.75 meter á 1.80 meter. Hij had zwart haar, en was gekleed in een zwarte broek en zwarte trui. Volgens [betrokkene 5] was dit geen bedrijfskleding. Hij was met een witte bestelbus of auto geweest en [betrokkene 5] vertelde dat ze iets van KPN had zien staan, ze wist echter niet meer of ze dit op de auto had zien staan of op een stuk papier achter de voorruit.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 62 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018353263-29), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4]:
Door ons werd naar aanleiding van een vordering gedaan door de officier van justitie S. Leusink op woensdag 15 november 2018 een bezoek gebracht aan [betrokkene 6] directeur Operations van [A].
[betrokkene 6] heeft ons de volgende gegevens verstrekt.
De uitgewerkte rittenstaat van [verdachte]. Uit deze rittenstaat blijkt dat [verdachte] op 3 augustus 2018 een goed heeft afgeleverd op het adres [a-straat 1] [postcode] [plaats]. Er staat aangevinkt dat het goed is afgeleverd.
Genoemde gegevens komen overeen met het pand en aangeefster waar op 6 augustus 2018 werd ingebroken in de woning.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 117 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018353263-29), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte d.d. 16 november 2018:
“Ik had het adres. De jongens niet. Toen zijn we naar [plaats] gereden. Eenmaal daar aangekomen gingen die jongens naar de woning.
Ik ben in de auto gebleven.”
8. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 1 februari 2019 van de meervoudige kamer in de rechtbank Overijssel, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte:
“Op 3 augustus 2018 heb ik als koerier voor KPN op de [a-straat 1] in [plaats] aan [betrokkene 5] een simkaart bezorgd. Ik ben op 6 augustus 2018 vanuit ’s-Hertogenbosch met een auto, waarin die drie jongens, naar [plaats] gereden en heb ik die jongens de woning in [plaats] aangewezen.”
9. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof d.d. 18 mei 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“We waren bij mij thuis drugs aan het gebruiken. In deze situatie hadden de jongens het over inbraken.
U vraagt mij wat ik tegen de jongens heb gezegd die avond. Ik heb gezegd dat het een vrijstaande woning was en ik heb gezegd dat er wellicht wat te halen viel. Ik moest nog achterhalen waar het precies was. Ik ben naar de woning gereden en ik heb gezegd waar de jongens moesten zijn. Zij hebben een sporttas gepakt uit de auto en gingen naar de woning.
Het waren drie jongens.
U houdt mij voor dat de overval plaats vond in de nacht. Dat klopt.
U houdt mij voor dat er later een telefoongesprek heeft plaatsgevonden met mijn telefoon. Dat klopt.
U vraagt mij of de gedachte was: samen uit, samen thuis. Dat klopt. U vraagt mij waarom er spullen in Den Bosch werden gedumpt. Ja, dat was dom. De spullen werden in de sloot gedumpt.
Toen werkte ik als koerier.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“(...) Subsidiair stelt de verdediging dat bij bewezenverklaring van medeplegen, de rechtbank verdachte terecht heeft vrijgesproken van het geweldscomponent.
Oordeel van het hof
Het hof acht het tenlastegelegde bewezen.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Het hof stelt de volgende feiten vast.
- Verdachte heeft als koerier van een bezorgdienst op 3 augustus 2018 een pakketje afgeleverd op het adres waar de inbraak op 6 augustus 2018 heeft plaatsgevonden.
- Verdachte heeft vervolgens aan drie andere personen over de woning verteld. Daarbij is het plan opgevat om naar de woning toe te gaan en in te breken.
- Verdachte en de drie andere personen zijn daarna op 6 augustus 2018 vanuit ‘s Hertogenbosch naar de woning in [plaats] gereden. Verdachte was de bestuurder van de auto.
- De drie andere personen zijn de woning binnengegaan omstreeks 3:00 uur in de nacht. Zij droegen gezichtsbedekking.
- De 73-jarige [betrokkene 1] verklaart dat drie of vier personen met gezichtsbedekking in de woning naar haar geroepen hebben “Ga liggen, ga liggen op de grond” en/of “We willen geld! Geld, geld, geld!” en/of “Waar heb je het geld!”, waarna zij heeft aangegeven waar de jongens het geld konden vinden. Hieruit en uit de context waarin dit plaatsvond leidt het hof af dat bij de gedragingen, overeenkomstig de indruk van de aangeefster, sprake was van bedreigingen met geweld.
- Bij vertrek uit de woning is een aanzienlijk aantal voorwerpen door de dieven meegevoerd.
- Zij zijn na het verlaten van de woning omstreeks 3:30 uur vertrokken in dezelfde auto terug naar ’s Hertogenbosch gereden. Verdachte – die met de auto op de anderen had gewacht – zat wederom achter het stuur. Onderweg is een aantal gestolen voorwerpen kennelijk uit de auto gegooid of anderszins verwijderd.
- Met het telefoontoestel van verdachte is later die nacht omstreeks 6:10 uur gebeld naar de huistelefoon van aangeefster door een man die zich voordeed als een medewerker van de Rabobank. De schoonzus van aangeefster, [betrokkene 3], nam de telefoon op en haar werd gevraagd naar de pincode van een van de weggenomen pinpassen.
- Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij verwachtte een deel te krijgen van de buit.
Het hof acht niet aannemelijk dat verdachte en de mededaders dachten dat er niemand thuis zou zijn. Dat [betrokkene 5], 42 jaar ten tijde van het feit, op 3 augustus 2018 bij de aflevering van het pakketje door verdachte als koerier zou hebben gezegd dat hij net op tijd was omdat ‘ze met z’n allen met vakantie’ zouden gaan, acht het hof niet aannemelijk, omdat het daaraan geen geloof hecht. Dat dit gezegd zou zijn, vindt geen bevestiging in het dossier. Daarbij neemt het hof voorts in aanmerking dat verdachte in zijn verklaring tegenover de politie het punt van de vakantie in het geheel niet heeft vermeld en dat hij pas bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg dit punt naar voren heeft gebracht, waarbij hij het er bovendien over had dat ‘hij hun vertelde dat ik wist dat een oudere vrouw, die in een mooi, dik huis achteraf woont, met vakantie ging’. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid van het proces-verbaal van de zitting te twijfelen.
Het hof hecht evenmin geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij niet degene zou zijn die later die nacht heeft gebeld, maar dat de andere jongens bij hem zouden zijn gekomen en met zijn toestel gebeld zouden hebben zonder dat zij zeiden waarom en zonder dat – kort gezegd – hij van het gesprek iets had ‘meegekregen’.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte het feit samen en in vereniging met de anderen heeft gepleegd.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, dient rekening te worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Hoewel – nu verdachte kennelijk de betreffende nacht niet tegelijk met de anderen in de woning is geweest – in dit geval geen sprake is van een geheel gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van het hof van zodanig gewicht dat deze dient te worden aangemerkt als medeplegen en niet beperkt is tot medeplichtigheid. Verdachte heeft immers – naast het besturen van de auto op de heen- en terugweg (brengen, wachten en ophalen) – de cruciale informatie over de woning aan de andere personen gegeven en hen daarmee kennelijk (ook) uitgelokt tot het plegen van het feit. Ook heeft hij later in die nacht getelefoneerd met [betrokkene 3] om de pincode te verkrijgen van een gestolen pasje.
Ook voor het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op de bedreiging met geweld acht het hof ‘medeplegen’ bewezen.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de bedreiging met geweld – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Zoals het hof eerder heeft overwogen, kon (in ieder geval) verdachte er niet van uitgaan dat de bewoners met vakantie zouden zijn toen hij en de mededaders enkele dagen later naar de woning reden om daar in de loop van de nacht in te breken. Hij wist dat de woning bewoond werd, zoals hij enkele dagen daarvoor geconstateerd had. Bij deze stand van zaken bestaat – naar verdachte ook moet hebben beseft – de aanmerkelijke kans dat de bewoners thuis zijn dan wel een van de bewoners thuis is, dat zij ’s nachts wakker kunnen worden als in de woning wordt ingebroken en dat er dan een confrontatie zou zijn waarbij tenminste bedreiging met geweld zou worden gebruikt, zoals in dit geval ook is gebeurd. Degenen die [betrokkene 1] zag droegen gezichtsbedekking. Het hof acht niet aannemelijk dat zij daarvan eerst gebruik hebben gemaakt toen zij merkten dat [betrokkene 1] zich in de woning bevond en dat de gezichtsbedekking niet in de auto aanwezig was toen zij en verdachte naar de woning in [plaats] reden. Als de gezichtsbedekking toen werd vervoerd in een sporttas, is deze door verdachte waargenomen, zoals hij heeft verklaard, ook toen de anderen die sporttas dan wel de inhoud daarvan daarna de woning in hebben meegenomen. Verdachte moet zich hebben gerealiseerd dat zich in de tas attributen bevonden om de inbraak in een bewoonde woning te plegen.”
2.3
Het oordeel van het hof dat de verdachte het vereiste opzet op de bewezenverklaarde bedreiging met geweld van het slachtoffer heeft gehad is niet toereikend gemotiveerd. Het hof heeft weliswaar vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders het plan hebben opgevat om in de nacht van 6 augustus 2018 een diefstal te plegen in een woning en dat zij dit plan gezamenlijk hebben uitgevoerd met dien verstande dat de verdachte niet met zijn mededaders in de woning is geweest en in de auto op hen heeft gewacht, maar uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen blijkt niet dat in enigerlei vorm een afspraak is gemaakt over het (dreigen met) geweld bij een eventuele confrontatie met een bewoner of dat de verdachte zich bewust was van de mogelijkheid dat zijn mededaders bij zo’n confrontatie zouden dreigen met geweld. Anders dan door het hof kennelijk is geoordeeld, kan het vereiste opzet van de verdachte op de bedreiging met geweld niet uitsluitend worden aangenomen op de gronden dat de verdachte wist dat de woning werd bewoond en dat er een aanmerkelijke kans was dat er een bewoner thuis was, en dat de mededaders in de woning gezichtsbedekking droegen, nog daargelaten dat het hof niet heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat de mededaders gezichtsbedekking bij zich hadden.
2.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 september 2022.