Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
27 september 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, die was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met het importeren van wapenonderdelen en de handel in vuurwapens en munitie, zoals vastgelegd in artikel 140.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 november 2019. De advocaat-generaal A.E. Harteveld had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht.
Echter, bij de beoordeling van het tweede cassatiemiddel werd vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 99 dagen naar 90 dagen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige.