Uitspraak
1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
De griffier van de Hoge Raad heeft daarom op 25 juli 2022 in het onder zaaknummer 21/03664 aangemaakte digitale dossier een bericht geplaatst waarbij de indiener van het beroepschrift is verzocht binnen vier weken een bewijsstuk over te leggen waaruit blijkt dat hij is gemachtigd om het beroepschrift in cassatie in te dienen, dan wel een verklaring van degene van wie de indiener van het beroepschrift stelt dat hij namens hem beroep in cassatie heeft ingesteld dat deze daarmee instemt.
Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in het hiervoor bedoelde digitale dossier is eveneens op 25 juli 2022 een notificatie verzonden naar het door de indiener van het beroepschrift voor dit doel opgegeven emailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat de indiener van het beroepschrift dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2, Awb, op 25 juli 2022.
De indiener van het beroepschrift heeft binnen de hiervoor genoemde termijn van vier weken de gevraagde machtiging of verklaring niet overgelegd. Daarom gaat de Hoge Raad ervan uit dat de indiener van het beroepschrift niet bevoegd was het beroepschrift in cassatie in te dienen, en zal de Hoge Raad het beroep in cassatie op die grond niet-ontvankelijk verklaren.