Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beoordeling van het cassatiemiddel
4.Beslissing
13 september 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Het beroep is ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen, en S. van den Akker. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep voor de beslissingen met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. Het hof had in zijn uitspraak vastgesteld dat feit 2 betrekking had op een overtreding van artikel 27 lid 1 in verbinding met artikel 54 van de Wet wapens en munitie. Voor dit feit had het hof toepassing gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, wat betekent dat er geen straf of maatregel werd opgelegd. Op basis van artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering staat er tegen de uitspraak van het hof ten aanzien van feit 2 geen cassatieberoep open, waardoor de Hoge Raad het cassatieberoep van de verdachte niet in behandeling kon nemen.
Vervolgens heeft de Hoge Raad de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor de beslissingen met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde en het beroep voor het overige verworpen.