Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Procesverloop
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
4 februari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verzoeker, die in deze procedure niet bij naam is genoemd, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam. Het cassatierekest was ingediend door de verzoeker zelf, maar was niet ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, zoals vereist volgens artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het verzoekschrift op 17 november 2020 was ingekomen, maar dat het verzuim van de handtekening niet was hersteld. De verzoeker had de mogelijkheid om het verzoekschrift binnen twee weken opnieuw in te dienen, ondertekend door een advocaat, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Dit leidde tot de conclusie dat de verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de verzoeker dan ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheren van de Hoge Raad, waarbij F.J.P. Lock als voorzitter fungeerde.